[Claasz, Claas]
CLAASZ (Claas), gedurende de eerste helft van de 17de eeuw oudste van de vlaamsche Doopsgezinde gemeente te Blokzijl. Hoewel vurig voorstander van den doop der volwassenen, was hij tegenstander van den herdoop. Onder degenen die zich in zijn dagen langzamerhand rekkelijker toonden ten aanzien van den ban, was hij een der eersten. Meermalen heeft hij medegewerkt om tegenover elkander staande partijen te verzoenen. In het bijzonder blijkt dit in 1631 uit zijn (later in druk uitgegeven) ‘Propositie of Voorstelling’ (zie in dit deel onder Vincent de Hondt). De laatstgenoemde behoorde met Pieter Jansz. Twisck (zie dl. V, kol. 979 v.; vgl. Doopsgez. Bijdragen, 1876, blz. 38, aant. 1) en Jan Lues (zie dl. III, kol. 797-800) wel tot zijn heftigste tegenstanders. Te Middelstum trad hij 18 Sept. 1628 den laatste openlijk tegen. Zijn Bekentenisse van de voornaemste stucken des Christelijcken Gheloofs, ende der Leere was een besliste, maar niettemin opbouwende verdediging van de Doopsgezinden tegenover H. Faukelius, gereformeerd predikant te Middelburg (zie dl. VI, kol. 507-509). Hij was mede-onderteekenaar van de overeenkomst van vele Vlamingen te Dordrecht in 1632. Behalve de aangeduide en elders in dit werk opgegeven geschriften gaf hij uit: Eenvuldige vertrouwinge, waer inne naectelijck wt de H. Schrifture aengewesen wort dat Gods Gemeente niet op eeniger menschen vroomheyt, oude gewoonten, traditien ofte lange belevingen, dan alleen op den hoecsteen Christum syne heylsame teere, ende onberispelijck leven ghefondeert staet (z. pl. [Amsterdam] 1610); Vreed's- Beletsel tusschen de Vlaemsche en Vriesche Ghemeenten,
aengewesen d.P.J. Twisck, beantwoordt en wederleyt, waarachter: Copye eens briefs 13 Nov. 1613, dienende om niemant te veroordeelen uit conclusien van eenighe schrifturen (Amst. 1629) [het laatste stuk (de Copije) was te voren reeds gedrukt bij N. Biestkens te Amsterdam in 1613]; Predicatie of verktaringhe over Luc. 10: 25-28 (Amst. 1624); Schriftuerlijk tractaet, over het weder aennemen der boetvaerdighe buyten-ghetroude (Haerl. 1634). Bovendien dichtte hij eenige liederen in Lusthof der zielen verzameld door Claes Stapel (Harl. 1686), welke uitgave verscheidene malen herdrukt is.
Zie: Hege und Neff, Mennonitisches Lexicon (1913 u.s.w.), 358 f.; Catalogus der werken over de Doopsgez. en hunne gesch. in de Bibliotheek