C.
[Caesar, Cornelis]
CAESAR (Cornelis), geb. te Goes omstr. 1610, overl. te Batavia 5 Oct. 1657. Hij trad in dienst der O.I.C. en kwam als assistent met het schip ‘Tholen’ 6 Febr. 1629 ter reede van Batavia. Zeven jaar later werkte hij op Firando, onze loge in Japan, tot hij in 1637 waarnemend eerste werd in Quinam, nu Cochinchina. Vervolgens was hij als koopman te Taijoan op Formosa werkzaam. Bevorderd tot opperkoopman (res. 7 Mei 1641), ging hij van daar naar Japan, waar den onzen door de regeering van dat land den 11. Mei 1641 was bevolen uit Firando of Hirado ‘met hunne gantsche ommeslag op te breecken’ en over te brengen naar Deshima, wat Vooreiland beteekent. Op 25 Juni 1641 kwam ons opperhoofd le Maire daar aan. Wij moesten hier de kwartieren betrekken, die in 1635 voor de Portugeezen waren gebouwd. Caron, die het in 1636 aandeed, noemde het een ‘logement ofte gevanckenis’. In 1644 was hij ‘politicus over de formosaense dorpen’, verbleef in 1645 weer in Japan, waar hem opgedragen werd een kruistocht te doen langs de westkust van Luzon. In 1647 diende hij zijn verzoek in om te mogen repatrieeren, waarin bij miss. van 9 Mei 1647 bewilligd werd. Den 4. Jan. 1648 ging hij als vice-commandeur der retourvloot op ‘de Orangie’ onder zeil. Blijkens de patr. miss., 10 Sept. 1650, benoemde het opperbestuur hem tot extra-ordinaris lid van den raad van Indië; hij kreeg dus in dat hoogste regeeringscollege als zoodanig slechts een adviseerende stem. Op ‘de Orangie’ voer hij voor de Kamer Zeeland weer naar Indië terug, waar hij bij res. 7 Juli 1651 tot fabriek te Batavia benoemd werd, een titel dateerend van 1621, toen een ‘metselaer-ingenieur’ werd aangesteld tot ‘opsiender van alle werken binnen 't fort’. In C.'s tijd gingen zijn bemoeiingen heel wat verder. Deze functionaris was toen het hoofd van het geheele ambachtskwartier, van het personeel
der papier-, kruit- en korenmolens, der wapenkamer, van het kaartenmakerskantoor, van dat der landmeters, essayeurs e.a. Het was een heel voordeelig ambt, daar hij de vrije beschikking had over den arbeid van al het ambachtsvolk. In de wandeling heette deze ambtenaar steeds de ‘favoriet’. Toen in 1653 Nic. Verburgh, eerste op Formosa, om zijn ‘verlossing’ vroeg, werd eerst de raad van Indië, Carel Hartsinck, als opvolger aangewezen, waartoe hij met eenparige stemmen benoemd was, doch na het overlijden van den G.-G. Carel Reniersz (18 April 1653), gaf hij er de voorkeur aan directeur-generaal te worden i.p.v. Joh. Maetsuijker, den nieuw benoemden landvoogd. Toen werd C. bij res. 24 Mei 1653 met het gewichtig ambt van gouverneur van Formosa bekleed. Op het jacht ‘de Sperwer’, schipper Reynier Egberts, kwam hij na een voorspoedige reis behouden te Tayouan aan. Na hier het anker gelicht te hebben, ging het vaartuig zijn tragischen ondergang tegemoet. C., de voorlaatste gouverneur van dit eiland is daar tot 30 Juni 1656 gebleven. In Jan. 1657 was hij weer te Batavia, waar hij weldra overleed. De thans nog bestaande arakstokerij, door hem en C. Hartsinck in 1651 aan de Buitenkaaimansgracht gebouwd, herinnert nog aan dezen verdienstelijken man.
Van zijn echtgenoote is alleen bekend, dat zij Juni 1663 nog te Batavia woonde. Hun zoon