Wörterbuch zegt, zich in dezen tijd de vriendschap van Leopold I heeft weten te verwerven, is in strijd met zijn brieven. Na den dood van den engelschen koning Willem IV schreef hij 7 Juli 1837 aan zijn vrouw: ‘Von der jungen Nachfolgerin kann man noch keine bestimmt gebildete Ansicht erwarten, wenn sie politisch eine besitzt, so ist diese ganz zu Gunsten ihres Onkels, des Königs der Belgier. Für Oranien sieht es sehr ungünstig aus.’ In Mrt. 1838 schrijft hij haar: ‘Es ist wirklich recht traurig, dass der König der Niederlande nicht vor sechs Jahren die vierundzwanzig Artikel angenommen hat, um welche er jetzt bittet und welche wir ihm nicht alle mehr geben können.’ Vooral in 1838 en 1839 heeft von Bülow veel voor Nederland gedaan, hij spreekt in een brief aan zijn vrouw van ‘belgische Arroganz, papistische Umtriebe’ en ‘französische Süssigkeit’. De troonrede van Leopold I en de adressen van de belgische Kamers in Nov. 1838 noemt hij ‘anmassend und herausfordernd.’ Terwijl hij de zaak in het midden van Nov. d.a.v. nog wanhopig achtte, was het gevolg van een toen met den oostenrijkschen gezant graaf Senfft namens den duitschen bond ingediende nota, dat lord Palmerston, de engelsche minister van Buitenlandsche Zaken, die eerst nog trachtte, een deel van Luxemburg aan België te geven, zich eindelijk gewonnen gaf, zoodat op het laatst alleen Frankrijk bezwaar maakte. De gezant graaf Sebastiani gaf die bezwaren eindelijk op, zoodat alle gevolmachtigden 23 Jan. 1839 het eindprotocol teekenden. Op 9 Febr. deelde de nederlandsche gezant Dedel mede, dat zijn regeering zich met de regeling, die in hoofdzaak met die van 1831 overeenkwam,
vereenigde. De belgische gezant van de Weyer talmde tot 14 Apr. met zich te verklaren, toen stelde hij nog wijzigingen voor, die geweigerd werden, iets later legde hij het hoofd in den schoot en het verdrag werd 19 Apr. door alle betrokkenen onderteekend.
Von Bülow werd 25 Nov. 1840 tot gezant bij den duitschen bond te Frankfort benoemd, hetgeen wel een achteruitgang was, maar waar hij om zijn gezondheidstoestand, en ook omdat hij nu in het vaderland was, zeer mede ingenomen was. Daar hij nog te Londen moest blijven tot de oostersche kwestie was opgelost, hetgeen eerst door een verdrag van 13 Juli 1841 plaats had, vertrok hij eerst daarna naar zijn nieuwe standplaats. In Mrt. 1842 werd hij ter vervanging van graaf von Maltzahn tot minister van Buitenlandsche Zaken benoemd en verhuisde dus naar Berlijn. Daar zijn gezondheid te Londen een zwaren knak gekregen had, was deze betrekking hem op den duur te zwaar. In Aug. 1845 werd hij getroffen door een beroerte, op 29 Sept. d.a.v. bekwam hij op zijn verzoek ontslag, terwijl hij zitting in den Staatsraad verkreeg.
Hij huwde 10 Jan. 1821 Gabriele, dochter van Wilhelm von Humboldt (broeder van Alexander) geb. 28 Mei 1802, overl. 16 April 1887. Zij hadden verscheidene kinderen, waarvan eenige jong stierven.
Zie over hem en zijn vrouw: Anna von Sydow, Gabriële von Bülow (20e druk, Berlijn 1923).
Ramaer