schen sollicitanten geheel vreemd; de regeling der contrôle op het goederenvervoer was voor hen een gesloten boek. Trouwens voor hun genoegen zaten die vreemdelingen hier ook niet; het salaris had hun bij de dienstneming hoog toegeschenen, maar door de duurdere levenswijze hier te lande kwamen zij er amper mee
toe en bij ziekte leed het gezin terstond gebrek. Ditzelfde bankiershuis bezorgde de jonge maatschappij de exploitatie der lijn Hasselt-Luik (1864), waartoe de B. en Fijnje te Brussel de onderhandelingen gevoerd hadden. Doch genoemde lijn en de spoorweg op ons gebied Hasselt-Eindhoven, beide in Juli 1866 geopend, waarvan men zich gouden bergen had voorgesteld als de schakel tusschen het luiksche kolengebied en het centrum van ons land, leverden slechts teleurstelling op. Men had de fout begaan den weg in gebruik te nemen, voordat onze aansluitende spoorwegen gereed waren; maar de Luik-Limburgsche lijn bleef aan het net der S.S. vastgekoppeld, ondanks alle pogingen tot scheiding. De ondergang (11 Nov. 1864) van de Algemeene Mij voor Handel en Nijverheid, een pas opgerichte bank, die de emissie der eerste serie van het op 12 millioen geraamde kapitaal garandeeren zou, maakte den toestand der Exploitatie-mij. haast onhoudbaar. Het dient tot zijn eer gezegd te worden, dat de B. in die hachelijke jaren den moed niet verloor en met al zijn taaiheid worstelde om de nationale zaak op de been te houden. Door spaarzaamheid en groote zuinigheid in het beheer, door herhaalde onderhandelingen om uitstel van de betaling der huurpenningen voor het belgische weggedeelte, door zijn veel besproken brochure (14 Dec. 1867) Een woord aan de aandeelhouders der Mij tot expl. van S.S. zocht hij tijd te winnen om te komen tot een financieele hervorming. Het overigens goed in elkaar gezette reconstructie-plan der maatschappij, dat met de verschijning dier brochure samenhing, maar dat onze staatsspoorwegen volkomen in de macht van den heer de Hirsch zou gebracht hebben, stuitte af op het verzet der aandeelhouders. Er kwam ten slotte uitkomst, doordat het gelukte de Darmstadtsche Bank voor de zaak te winnen, die, na een uiterst nauwkeurig onderzoek van de levensvatbaarheid, toestemde in een prioriteits-leening van ruim 6 ½ millioen gld. (1869). De oude directie,
‘de hydra met zes hoofden’, die nooit genoeg kracht had kunnen ontwikkelen, werd ontbonden om plaats te maken voor een éénhoofdig bewind. F. 's Jacob (dl. IV, kol. 803) werd tot directeur-generaal benoemd (1 Juni 1869). Blijkens de koersen der aandeelen keerde toen ook het vertrouwen van het publiek terug. Waren deze in 1867 tot beneden 19 gedaald, bij de reorganisatie van het bestuur stegen ze tot 27, noteerden weldra 80, om na weinige jaren à pari te staan. Van de diensten van de B. werd nog eenige jaren gebruik gemaakt in de z.g. raadplegende commissie, tot hij in 1871 door baron de Hirsch werd aangesteld tot lid van de directie der turksche spoorwegen, gevestigd te Parijs. Op het punt van te vertrekken voor een inspectiereis naar Turkije, is hij plotseling overleden. Een groote werkkracht ging in hem verloren.
Zie: Quack, Herinneringen (Amsterd. 1913); Jonckers Nieboer, Geschiedenis der nederl. spoorwegen (Haarlem 1907).
Bartelds