[Broersma, Leuwen]
BROERSMA (Leuwen), geb. te Kollum 28 Juli 1549, terechtgesteld te Amsterdam 24 Mei 1569, zoon van Gaitge Broersma en Tyet Boma.
In voorjaar 1568 werd hij door een zekeren Gerryt Jacobsz. in Kollum aangeworven om dienst te nemen in het leger van graaf Lodewijk van Nassau, en kwam in den Dam te liggen. Hij ontving slechts eenmaal van zijn hopman Jan Bom een daalder soldij. Op 23 Mei 1568 nam hij deel aan den slag bij Heiligerlee, en werd daarna gedurende anderhalve maand in Delfzijl in bezetting gelegd. Op 21 Juli 1568 was hij bij den slag bij Jemmingen en ontkwam door zich in het riet te verbergen.
Op 3 April 1569 scheepte hij zich met eenige andere lieden in Norden in om naar Oostmahorn te zeilen, ten einde daar zijn moeder te bezoeken en eenige goederen af te halen. Maar bij de kust waarschuwden bewoners om niet te landen, omdat volk uit Leeuwarden in de buurt was, waarop men weer in zee stak. Men besloot om met de Watergeuzen op vrijbuit uit te gaan, en omtrent de Amelander Balg ontmoetten ze drie koopvaarders. Op 6 April 1569 kwam een hollandsch oorlogsschip, dat, zoodra het de Watergeuzen bemerkte, een boot uitzette en hen tot op Ameland vervolgde, waar Leuwen Broersma met twee anderen den Spanjaarden in handen viel. Hij werd naar Amsterdam gebracht, daar 25 April 1569 verhoord, op 27 April 1569 nogmaals op de pijnbank, en 24 Mei 1569 aldaar gehangen. Op 18 Mei 1569 wordt hij verbannen.
Zie: Archief van Amsterdam, Confessieboel. 1567-1572, fol. 174vo, volg.; aldaar, Thesoriers Rekening (1569), fol. 185vo; ter Gouw, Gesch. van Amsterdam VI, 322-323; Dietsche Warande VIII (1867), 431; Marcus, Sententiën, 188.
Vogels