bij Doggersbank; hij kreeg als eereteeken daarvoor twee schouderstukken. 13 Juni 1785 zeilde hij als kapitein op de ‘Medemblik’ in het eskader van kapitein Bols te Vlissingen uit om in de Noordzee te kruisen en werd 1 Jan. 1789 kapitein onder de admiraliteit in W. Friesland en het Noorderkwartier. In 1794 en 95 was hij als kapitein op de ‘Enkhuizen’ met 66 stukken en 11 Oct. 1797 in den slag bij Kamperduin aan boord van de ‘Brutus’, het schip van Johan Arnold B.v.T. (V, 39). Door denzelfden kogel welke diens arm verbrijzelde, werd hij aan den voet gewond. Den 12. Maart 1802 liet hij zich opnieuw te Leiden als student inschrijven. Daarna werd hij schout-bij-nacht en 16 Febr. 1807 begiftigd met de orde van de Unie. Hij was hoofdingeland van Rijnland en in later tijd secretaris-generaal van het departement van Marine. Bij K.B. van 16 Sept. 1815 werd hij, wegens zijn diensten aan het vaderland bewezen, in den nederlandschen adelstand verheven.
Hij huwde te Zalt-Bommel 11 Jan. 1799 Maria Elisabeth Lemmers, ged. te's Hertogenbosch 16 Mei 1766, datum van overl. onbekend, weduwe van Cornelis van Imbyse van Batenburg, en dochter van Hendrik en van Theodora van Holen. Dit huwelijk was kinderloos.
Zie: Geneal. Herald. Bladen I, 305; Nederl. Adelsboek (1912), 241.
Regt