[Bitter, Mr. Joan]
BITTER (Mr. Joan), geb. te Arnhem, waarschijnlijk omstreeks 1630, overl. te Wijk bij Duurstede na 1687. Na beëindiging zijner academische studiën in de rechten, trad hij in dienst der O.I.C. die hem aanstelde tot lid van den raad van justitie te Batavia, het college dat zoo vaak moeite had zijn gezag hoog te houden tegenover den almachtigen G.-G. en raden. Na den dood van zijn eerste vrouw Barta Eijgels, bij wie hij twee dochters en een zoon had, hertrouwde hij in Maart 1676 met de japansche mesties Cornelia van Nieuwenrode, de schatrijke weduwe van wijlen den opperkoopman Pieter Cnoll. Dit huwelijk zou zijn indische loopbaan een droevig eind doen nemen. Zijn hoogst heerschzuchtige tweede vrouw wenschte niet aan den dringenden eisch van haar nieuwen gemaal te voldoen om het wapen van P. Cnoll op hare karossen door het zijne te doen vervangen. Het krakeel hierover kwam jarenlang breedvoerig tot zelfs in de vergaderingen der regeering ter sprake en hield de stad in voortdurende opschudding. Cornelia, die door haar geld in de toonaangevende kringen veel invloed had, wist het zoo ver te brengen, dat een proces tegen Bitter aanhangig gemaakt werd (22 Dec. 76). Haar invloed viel niet te onderschatten. Bij de begrafenis van Speelman (15 Jan. 1684) was zij het, die ten kasteele recipieerde, daar de overleden landvoogd bij zijn leven van zijn vrouw Petronella Maria Wonderaer gescheiden was. Ook was het haar zoon, Cornelis Cnoll, de heemraad, wien de eer te beurt viel ter plechtige begrafenis genoodigd te worden, van den G.-G., die in 1679 als getuige was opgetreden bij den doop van haar kleinzoon Pieter. Zij rustte niet voor haar man zich genoodzaakt zag zijn ontslag uit den raad van justitie te verzoeken. Ook bewerkte ze diens veroordeeling wegens verboden handel. De heeren XVII mochten wel verklaren, dat ‘de vaart en handel der vrije luiden te Batavia aan de Compagnie niet dan ten
hoogste nadeelig, ja een pest in haar ligchaam was’, toch waren het niet de vrijburgers alleen, die zich daaraan schuldig