[Beetjes, Pieter Jacob]
BEETJES (Pieter Jacob), zoon van Pieter, die in 1760 als onderstuurman voor de kamer van Delft naar Java was gevaren, geb. in Indië uit een inlandsche, waarschijnlijk omstreeks 1780, gesneuveld op Sapoeroea 1817. De jongeling werd in 1797 als cadet der marine op de school te Semarang aangenomen, werd in 1802 extraordinair luitenant der genie en kort daarna ordin. luitenant. In 1807 lag hij in garnizoen op Ambon, werd in Mei 1808 kapitein te Soerabaia, werkte in 1809 aan de Merakbaai (het tegenwoordige uitgangspunt van den veerdienst op Telokbetong), werd 22 Maart 1810 luit.-kolonel, in welken rang hij o.a. te Semarang diende; was blijkens de Java Government Gazette van 12 Sept. 1812 adjunct fabriek te Batavia, op 14 Jan. 1813 waarnemend landmeter voor de opneming der te verkoopen landerijen in de bataviasche ommelanden; in 1814 en 15 surveyor in de Preanger, waar hij volgens van Waeij deze regentschappen met inbegrip van Krawang, Cheribon en Indramajoe in kaart bracht ter wille van zijn eigen topografische verkenningen. Op 31 Aug. 16 werd hij tot majoor der pioniers benoemd. In dezen rang commandeerde hij den aanval op de saparoeasche muitelingen, die in opstand waren gekomen tegen ons gezag, bevreesd als zij waren voor het terugnemen der mildere, door de Engelschen vastgestelde bepalingen ten opzichte van den specerijhandel. De resident Johannes Rudolphus van den Berg werd vermoord (17 Mei 1817) en ook onzen aanvoerder kostte de strijd het leven. Zij, die hem onbekwaamheid in de leiding verweten hebben, hebben geheel over het hoofd gezien, dat men nimmer een officier hiermee had mogen belasten, wiens werk jaren achtereen teekenen en exploreeren was geweest.
Hij was gehuwd met Elisabeth Geertruida van Steenbergen, die hem Juli 1812 een zoon, Nicolaas William Jasse schonk.