op den merkwaardigen grond, dat een intrekking van het vonnis de inquisitie in minachting zou brengen. In 1557 weer tot schepen verkozen, werd die verkiezing ongeldig verklaard. Daar het hof beducht was, dat in 1558 een herhaling van dit geval te vreezen was, verbood het den stedelijken richter hem te beëedigen, als zijnde nog altijd inhabiel. Eerst in 1562 is het tot een rehabilitatie gekomen, dank zij ongetwijfeld de warme voorspraak van den stadhouder van Gelderland Charles van Brimeu, graaf van Megen, die in zijn brief aan de regentes van 11 Dec. 1561 hem prijst als een rechtzinnig geloovige, wiens geheele ketterij slechts bestaan had in het hebben van ‘aulcuns images schandaleuses en ses verrières’, als een man, die Z.M. en het land nog zeer goede en zeer nuttige diensten zal kunnen bewijzen. Tegelijk verzocht hij de landvoogdes om Sonnius, die toen juist te Brussel was, over het geval te hooren. Bij haar schrijven van 15 Jan. 1562 antwoordde Margaretha, dat zij eerst het gevoelen van het hof wenschte in te winnen. Op 12 April 1562 gaf het hof van Gelderland den burggraaf, den richter en den magistraat van de revisie kennis. Nochtans heeft hij tot het vijftal leden der stedelijke regeering behoord, die in Januari 1568 door Alva werden afgezet. Hiermee verdwijnt hij uit de geschiedenis.
Zie: van Veen, Briefwisseling tusschen Marg. v. Parma en Ch. de Brimeu (Arnh. 1914).
Bartelds