Louis werden toegekend. Na de
Juli-revolutie werd hij maire van Brunoy, welke betrekking hij tot zijn dood bekleedde.
Agnel is met Brune, dus in Januari 1799, hier te lande aangekomen als ‘chef de bataillon, adjoint aux adjudants généraux’, d.i. hoofdofficier van den generalen staf. In die functie was hij werkzaam op het bureau van het hoofdkwartier, rechtstreeks onder den generaal-en-chef, of diens chef van den generalen staf, kolonel Dardenne. Hij moet dus eerst in garnizoen zijn geweest in den Haag, en bij de verplaatsing van het hoofdkwartier naar Noord-Holland in de eerste dagen van September, met het oog op de landing der Engelschen, is hij met Brune en Dardenne in Alkmaar gekomen. Ook daar had hij in den eersten tijd zijn werkzaamheden op het bureau, waarvan in den regel naar buiten niet veel blijkt; doch na den slag van Bergen (19 Sept.) werd hij tot een anderen werkkring geroepen, die hem meer op den voorgrond bracht. Na dien slag werden, voornamelijk ten gevolge van de aankomst van door Brune aangevraagde meerdere fransche generaals en van nieuwe bataljons, de tot dien tijd toe in ééne divisie geformeerde fransche troepen in twee divisiën ingedeeld, waarbij aan de commandanten daarvan stafofficieren werden toegevoegd. Zoo werd de adjudant-generaal (kolonel van den generalen staf) Malher, die plaatselijk commandant van Alkmaar was, van die betrekking ontheven, en vervangen door Agnel. Hoewel niet dadelijk gevaarvol, was die betrekking op dat tijdstip stellig een van de moeilijkste, en tegenover de bevolking een van de hatelijkste, die vervuld moesten worden. Men bedenke slechts, dat het landstadje te dier tijde slechts een bevolking telde van 8400 zielen, dat daarin, behalve een aanhoudend afwisselend sterk garnizoen, de hoofdkwartieren van den opperbevelhebber en van tal van generaals met hun staven, de hoofdbureau's van de verplegings-ambtenaren van het fransche en het bataafsche leger, zoomede van de hulpdiensten (artillerie en genie) gelegerd waren, en dat voor de beide legers nagenoeg niets tot het voeren van een
oorlog was voorbereid, zoodat alles van het gemeentebestuur en van de bevolking geëischt werd. Er waren dagen, dat in de eenigszins groote huizen 8 à 10, somtijds meer militairen werden ingekwartierd, en daarbij werden de bewoners aanhoudend geprest, om dienst te doen als leveranciers van alle mogelijke waren, als bakkers, als slagers, als smeden, als voerlieden, als ziekendragers, als begravers, als arbeiders voor den aanleg van versterkingen, voor het in goeden staat houden van de wegen, voor het slaan van bruggen, enz. enz. en.... al die eischen gingen uit van den plaatselijken commandant, bij wien alle aanvragen inkwamen. Agnel trad voor het eerst in zijn nieuwe betrekking op den 24en September; acht dagen later (2 October) had de slag bij Alkmaar plaats, waarna den volgenden dag het geheele fransch-bataafsche leger terugtrok in de lijn Purmerend-Beverwijk. Volgens fransche berichten is hem toen een deel van de leiding van dien terugtocht opgedragen en heeft hij daarbij, ook in de volgende dagen en in den slag bij Castri cum (6 October), zich zoodanig onderscheiden, dat hij twee dagen later door den opperbevelhebber, generaal Brune, ‘op het slagveld’ bevorderd werd tot adjudant-generaal, chef de brigade (kolonel van den generalen staf). Toen de Franschen en Bataven den 8en October weder naar hunne vorige stellingen oprukten, schijnt hij zijn troepencommando voorloopig te hebben behouden. Althans volgens de in Alkmaar voorhanden beschei-