[Wittem, Frederik heer van]
WITTEM (Frederik heer van), overl. 1503, zoon van Jan (3) (die volgt) en van Margaretha van Pallant, werd in 1444 met de heerlijkheid Wittem en het dorp Epen beleend; hij bezat een leen te Nieuwstadt bij Sittard, de inkomsten van de drukke Vesdre-brug te Chenée en de groote, kleine, oude en nieuwe tienden te Mellins, die hij echter in 1471 afstond; hij maakte in 1450 met Jacob van Horne, Jan, hertog van Cleef en anderen een pelgrimstocht naar het H. Land. Na zijn terugkeer zien wij hem verschillende eereposten toevertrouwd. Na den dood van zijn oom, Jan van Pallant, was hij 20 Sept. 1445 erfmaarschalk van Limburg geworden en in 1447 drost van Limburg (tot 1484); drost van Valkenburg sedert Juli 1453 tot 1467, toen hij dit ambt aan Dirk van Pallant overdeed; sedert 15 Oct. 1462 slotvoogd van Daelhem tot 1479, toen zijn broeder Werner hem als zoodanig opvolgde; hoogschout van brabantsche zijde te Maastricht sedert 1463 tot aan zijn dood. Den 17en Febr. 1454 was hij met 86 andere edelen tegenwoordig op het fazantenfeest te Rijssel en 13 Sept. 1461 op een groot tournooi te Parijs, in 1464 maakte hij wederom een tocht naar het H. Land. In 1466 had hij de heerlijkheid Wittem aan zijn neef Dirk van Pallant verkocht, in 1469 werd hij heer van la Rochette en voogd van Fléron, als zoodanig deed hij 9 Febr. 1469 den eed.
Hij was 3 Nov. 1454 te Luik gehuwd met Maria Chabot, dochter van Eustache, heer van Ornesées en Colonster.
Zie: H. Mosmans, De heeren van Wittem, 43-47, 98-99, 149-150.
Verzijl