Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1320]
| |
30-jarige oorlog (die van de 350 predikanten slechts 30 overliet) deed hem naar ons land vluchten. Te Amsterdam oefende hij zich in de hollandsche taal met den besten uitslag gedurende ongeveer anderhalf jaar. Later is hij zelfs verkozen tot de de revisie van de Statenvertaling als opvolger van Jac. Rolandus. Hij werd predikant te Uitgeest 20 Nov. 1624, te Gouda in 1638, hoogleeraar te Harderwijk in 1644 en te Groningen 4 Juni 1645. Hij bleef er tot zijn dood. Te Harderwijk aanvaardde hij zijn ambt met: Oratio de Urim et Thummim (Hard. 1644), te Groningen met: Columba, Spiritus Sancti hieroglyphicon, hoc est oratio inauguralis de manifestatione Spiritus Sancti sub speciae Columbae, ad inaugurationem Christi, circa hujus baptismum (Gron. 1646). Met zijn zwak gestel heeft hij veel gedaan. Men noemt hem ‘Irenisch-Coccejaansch’. Hij was een leerling van Henricus Alting, dien hij te Heidelberg had ontmoet. Hij schreef nog: Disputationes theologicae adversus Judaeos de vero Messia (Marp. 1617) en Πεντας disputationum de natura S. theologiae, hujus simul synopsin exhibens (Hard. 1645). Hij is ook bekend als bestrijder van de Doopsgezinden, zooals blijkt uit: Controversiae theologicae inter Reformatos et Anabaptistas agitari solitae (def. J. Myllero) (Gron. 1654). Zijn portret is gegraveerd door S. van Lamsweerde en een onbekend kunstenaar. Zie: B. Glasius, Godgel. Nederl. Biograph. Woordenb. van Ned. Godgel. III ('s Hertogenbosch 1856), 600-602; Kerkelijk Handboek (1907) bijl. 116, (1908) bijl. 144; L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk I (Amst. 1911), 155 v.; Ned. Archief voor Kerkgesch. III ('s Grav. 1905), 291-322, 396-413; Doopsgezinde Bijdragen XLVII (Leid. 1907), 36-76; W.J.A. Jonckbloet, Gedenkboek der hoogeschool te Groningen (Gron. 1864), bijl. 31, aant. 2; Catal. der werken over de Doopsgez. en hunne gesch. in de bibl. der Vereen. Doopsgez. Gem. te Amst. (Amst. 1919), 199, 203; Effigies et vitae professorum academiae Groningae et Omlandiae (gedr. in 1654); E.J.W. Posthumus Meyes, Jacobus Revius (Amst. 1895), 1, 59. Knipscheer |
|