abdijen Vinea te Leuven en Nazareth bij Lier. Daarna keerde hij naar de abdij weer als prior, om eenigen tijd later als provisor in de abdij werkzaam te zijn. 21 Mrt. 1730, werd hij door zijn abt benoemd als pastoor te Kapelle, waar hij ijverig voor de parochie in de weer was en veel herstelde en bouwde. 1736 werd hij provisor te Antwerpen en bestuurder der abdijgoederen in het Markiezaat van Bergen op Zoom. 22 Nov. 1740 werd hij tot abt gekozen, benoemd en 1 Jan. 1741 gewijd. Zijn bestuur was een zegen voor de groote abdij, waar hij in vrede en eendracht met zijn convent de regeltucht handhaafde. Hij werd benoemd als visitator in Villers 1758 en zat de keuze voor van een nieuwen abt aldaar en ook in het Potklooster te Antwerpen. Voor zijn kerk schafte hij vele sieraden aan, o.a. de schoone marmeren communiebank, die thans in de O. Lieve Vrouwekerk te Antwerpen prijkt.
1758 wilde hij ontslag nemen en had dit reeds aangevraagd aan den generaal-abt van Cîteaux en aan het Hof te Brussel. Op aandringen zijner kloosterlingen trok hij zijn aanvrage in. 1764 nam hij geen deel aan het generaal-kapittel te Cîteaux, maar gebruikte al zijn invloed om de afscheiding der belgische abdijen van Cîteaux, beoogd door het toenmalige staatsbestuur, te doen mislukken.
In de abdij St. Bernard te Bornhem bewaart men nog een goed geschilderd portret, kniestuk, van hem. Hij komt ook voor bij een groep jubilarissen der abdij op een groot geschilderd doek; de figuur van den abt is echter door restauratie onkenbaar geworden.
Zie: van Doninck, Obituarium monasterii Loci St. Bernardi (Lérins 1901), 6; Bijdragen gesch. Brabant XII (1913), 430. Krüger, Gesch. bisdom Breda IV, 111.
Fruytier