Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1233]
| |
omstreeks 1 Aug. 1626. Zijn naam wordt ook geschreven: Venraedt, Venraide, Venroy, Venroe, Venro(o), Venradius. Hij was kapelaan, maar hervormingsgezind, te Nijmegen in 1565. Het is merkwaardig voor de kennis van de toenmalige kerkelijke toestanden in de Nederlanden, dat deze priester op schriftelijke aanbeveling van de stad Nijmegen door het kapittel te Zalt-Bommel èn door den raad van de stad werd aangenomen om in de groote (Sint Maartens)kerk te preeken, den diensĘ te doen en de sacramenten te administreeren. Wat Acquoy hierover mededeelt, is kenschetsend voor ons geheele land. Hij reisde o.a. als leidsman van zijne gemeentenaren naar 's Hertogenbosch of Hedel om er een hagepreek bij te wonen, had druk verkeer met verschillende Geuzen, leerde onverschrokken dat men geen heiligen of beelden moest eeren, preekte zonder koorkleed, liet psalmen zingen in de landstaal door de gemeente vóór en na de preek en bij begrafenissen enz. Bij dit alles was hij meer weifelend en schuchter dan doortastend te noemen. Eenige, hoewel zeer stille, troebelen waren het gevolg. De stadhouder van Gelderland heeft ze bezworen - met een verdrag! Niettemin vond sedert 25 Juli 1567 een gestreng onderzoek plaats door gemachtigden van de regeering. Dat duurde tot September. Toch had dit nog geen directe gevolgen, totdat op 28 Mei 1568 twee andere rechters uit Brussel werden gezonden. Hun komst bewerkte een algemeene vlucht. Intusschen had de vroedschap hem herhaaldelijk aangemaand om zich toch bij de oude religie te houden, ‘en de stad niet in ongenade te brengen’ bij den Koning. Het antwoord was: ‘Hier boven is een Heer, grooter dan de koninklijke majesteit’! Maar hij weigerde toch ‘op het kerkhof voor zijn deur te preeken’, zooals velen van hem verlangden en vertrok naar Gorinchem. Het duurde echter niet lang, of hij werd teruggehaald en weer op den preekstoel in de groote kerk geleid. De ambtman, die het had moeten beletten, schreef een brief aan den stadhouder van Gelderland (bewaard in I.A. Nijhoff, Bijdragen vad. gesch. en oudh. VI (1848), 264 v.). Het was nu Oct. 1566. De stadhouder wisselde hierna eenige brieven met de landvoogdes. De laatste zond nu een lid van den Geheimen Raad naar de stad om met de overheid aldaar te spreken, maar deze moest schrijven: dat zonder bloedstorting onder de burgers niets zou bereikt worden. De Koning moest binnen eenige maanden zelf maar komen! Ten tweeden male moest Jan Venray (begin Febr. 1567) de stad verlaten. Ten derden male werd hij teruggeleid. Hij vertrok voor goed 17 April d.a.v. en wel, zoo niet dadelijk dan toch weldra, naar de Palts. De bovenbedoelde rechters uit Brussel, die op 28 Mei 1568 in de stad kwamen, openden ook een bepaalde informatie over hem, die wij nog kunnen raadplegen, en als ‘Besoinge’ is aangeduid. Alva heeft hierop bevolen hem te vatten en aan zijn bisschop over te leveren, en bij verstek zijn goederen aan te teekenen. Doch, zooals gezegd, hij was reeds langer dan een jaar weg en goederen had hij niet. Na eenige jaren, als ‘Salt-Boemel’ op 31 Juli 1572 de zijde van den Prins gekozen heeft, keert volgens de berichten van Henricus Caesarius (zie dit deel kol. 260) dezelfde Jan van Venray naar zijn vroegeren werkkring terug, maar heet nu: Johannes Ceporinus. ‘Ceporinus’ houdt Acquoy voor een vergrieksching van ‘Hofman’ of ‘van (den) Hove’. Caesarius verhaalt (hij schreef in 1609): ‘Ik heb beleefd en gezien, anno 1566, | |
[pagina 1234]
| |
met wat ijver en hartelijke devotie het H. Evangelie, in 't openbaar gepredikt door Johannes Ceporinus, te dier tijd de eerste gereformeerde predikant in onze vaderlijke stad, door de goede burgers is ontvangen, gehoord en aangenomen ....’ Na 31 Juli 1572 gaat Caesarius voort, ‘heeft men gezien hoe alle pausselijke diensten ophoudende, terstond de ware godsdienst in de plaatse is gekomen, Gods Woord opregtelijk gepredikt van twee predikanten, wier diensten voor een tijd lang bij provisie gebruikt zijn, totdat in den winter daarna Johannes Leo ... is beroepen, bij denzelve eenigen tijd daar na gekomen zijnde Gasparus Grevinchovius’ (zie dl. II, kol. 506, aan te vullen uit de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Prot. Godgel. in Ned. III, 336-338 en het beneden genoemde werk van Acquoy), ‘en Joannes Ceporinus uit Palsgraven Land’, (de laatste) ‘specialijk als eerste predikant wederom tot zijn Gemeinte beroepen maar niet gebleven ...., wederkeerende na de Palts, daar toe hij meest inclineerde ....’ In Oct. 1578 vinden wij Johannes Ceporinus terug als eersten vasten predikant te Nijmegen (vgl. van Hasselt, Geldersch maandwerk I [1807], 20-24). Zoo schreef hij als scriba de acta van de geldersche synode te Harderwijk in 1580, was assessor in de synode van 1581 te Arnhem, en praeses in die van 1582 te Nijmegen. Uit Nijmegen is hij in Maart 1585 verdreven ‘door de Spaanschgezinden’. Te Nijmegen is zijn zoon Petrus Ceporinus geboren. P. Bockmühl verhaalt (a.w., S. 92): ‘Sein Vater war Johannes Ceporinus, aus Venrad im Kreise Erkelenz gebürtig (daher Venradensis genannt) der zuerst in Nymwegen, später in Caub am Rhein stand’. In 1587 wordt hij predikant te Medemblik genoemd door Veeris en de Paauw t.a.p., evenwel met de bijvoeging: ‘meerder blijkt van zijn E. niet’. (Vgl. D. Velius, Chronijck van Hoorn [Hoorn 1648] 262, 268 v.; en over ‘den ellendigen stant der kercken Christi’ te Medemblik Reitsma en van Veen, Acta I, 155 v.; Bor, Nederl. Oorlogen II, 894; Wtenbogaert, Kerckelicke historie, 239 enz.). Onopgelost is de vraag, hoe Willem van Enschede aan ‘Joannis Seporinus predicant’, op 20 Febr. 1587 geven kon ‘3 gl., 16 st. van sekere costen in den Haige gevallen opten sinode door schrijven van Syne Ex. de graeve van Licester, blijkende bij quitantie’ (Gelre XII [1909], 414, vgl. F.L. Rutgers, Acta [Utr. 1889], 480-643). In 1617 was hij predikant te Goch (vgl. Acquoy a.w., 185 v., en Bösken, Die Niederl. Flüchtlingsgemeinde zu Goch in Ztschr. des Bergischen Geschichtsvereins XXXVI, 189 ff). Ook daarna moet hij er bange dagen beleefd hebben, evenals vroeger te Medemblik. In 1620 was hij 79 jaar. Voor de derde maal betrad hij Nijmegen, nu als ambteloos burger, vragend aan de stedelijke vroedschap om iets voor hem te beramen. Hij was nog krachtig en ongeschokt gebleven. Wij lezen in de ‘raedtsignaeten’: ‘Is goedgevonden dominus Johannes Ceporinus, overmits de invasien in de Palts buiten dienst zijnde, vanwege hoogen ouderdom en den verleenden kerkedienst alhier met gevaar zijns lijfs bij de alteratie anno 1585 en andere goede respecten, met een woonplaats en redelijk inkomen en onderhoud te voorzien ....’ (6 Dec. 1620). Toch verzocht hij den kerkeraad hem te beroepen (kerkeraads acten 27 Dec. 1620), wat beleefd maar beslist werd afgewezen. In de acten aldaar van 22 Maart 1621 kwam een brief ter tafel van den magistraat van Zalt-Bommel, gericht aan | |
[pagina 1235]
| |
dien van Nijmegen met het verzoek om vrijheid tot het beroepen van Johannes Ceporinus voor de gemeente aldaar. Dit schrijven was om advies doorgezonden naar den kerkeraad van Nijmegen, welke geen reden zag om ‘het ernstig verzoek’ af te slaan. Merkwaardig, dat de eerste bladzijde van het oudste notulenboek te Zalt-Bommel dit beroep van den 79-jarigen behandelt (18 Maart 1621). Hij bleef er tot zijn dood werkzaam. In die zes jaren heeft de gemeente ‘een van hare beste predikanten gehad’ (Acquoy a.w., 191). Hij overleefde in die jaren twee, bijna drie jonge ambtgenooten, zooals de lijst van predikanten aanwijst. Het genoemde oude notulenboek bevat enkele bladzijden van zijn hand; ook het oudste doop-, trouw- en lidmatenboekje (sedert 1609), dat in het rijks-archief te Arnhem is terecht gekomen. Hij liet een weduwe na. Over zijn vermoedelijke nakomelingen raadplege men Acquoy's werk. Zie: J.G.R. Acquoy, Jan van Venray (Johannes Ceporinus), De wording en vestiging der Hervormde Gemeente te Zalt-Bommel (den Bosch 1873); De verrassing van Salt-Boemel na 350 jaren herdacht (Zalt-Bommel 1922), niet in den handel; Veeris en de Paauw, Vern. kerkelijk Alphabeth (Enkh. 1750), 42, 319; Reitsmaen van Veen, Acta IV, 10, 16, 20; P. Bockmühl, Festschrift zur 300-jähr. Gedächtn. der ersten Generalsynode .... zu Duisburg (1910), niet in den handel, S. 92; Beschrijving der stad Bommel .... door een Gelders regtsgeleerde (Arnh. 1765), 180-193; Kerkelijk Handboek (1903), Bijl., 145; (1908), Bijl. 129. Knipscheer |
|