14 Sept. 1852 (en nogmaals 11 Aug. 1853) en promoveerde te Utrecht 1859 tot doctor in de rechten, op proefschrift: Geschiedenis der regtsmagt van Gedeputeerde Staten, sedert 1581 tot op onzen tijd. Hij was een aanhanger der conservatieve richting, die destijds verdedigd werd in het Dagblad van Zuid- Holland en 's Gravenhage, van welke vennootschap hij president-commissaris was. Ook leidde hij vele jaren de politieke beweging van zijn partij in 's Gravenhage, als voorzitter der kiesvereeniging ‘Vaderland en Koning’ en was een tijdlang wethouder der residentie, en lid der Prov. Staten van Z.H.
Baron du Tour heeft deel uitgemaakt van het derde ministerie Heemskerk, waarin hij (1883-1888) het departement van justitie onder zijn beheer had. Korten tijd, van 10 Aug. tot 1 Nov. 1885, nam hij daarbij ad interim Buitenl. zaken waar. Onder zijn bestuur had de invoering van het nieuwe strafwetboek plaats. O.m. werd door hem de Gestichtenwet (aanwijzing der gestichten, waar gevangenisstraf enz. zal worden ondergaan) in het Staatsblad gebracht. Het ontwerp van die wet was reeds door minister Modderman ingediend; du Tour bracht er evenwel vrij belangrijke wijzigingen in aan. In de Kamer is over het ontwerp nog al gestreden, vooral over de werkinrichtingen voor bedelaars, doch de strijd eindigde met een overwinning van den minister. Verder is, tijdens zijn ministerschap, de wet tot verdeeling van markgronden tot stand gebracht.
Na zijn aftreden als minister werd hij opnieuw tot lid van den gemeenteraad van 's Gravenhage gekozen en was hij nog vele jaren werkzaam als wethouder van onderwijs. De loyale wijze, waarop hij uitvoering gaf aan de onderwijswet en zijn daarbij betoonde liefde voor de openbare school, vonden groote waardeering.
Buiten het openbare leven gaf baron du Tour zijn werkkracht aan het bestuur van verschillende instellingen van menschlievenden en maatschappelijken aard. O.a. was hij president der Algemeene Armenvergadering en bleef hij tot aan zijn dood voorzitter van de ‘Duincommissie’, de stichting, welke zich ten doel stelt het verschaffen van winterarbeid aan werkloozen door het beplanten der duinen. Zijn dertigjarige werkzaamheid als zoodanig werd feestelijk herdacht (zie over deze commissie Die Haghe (1924), 468).
Werd hij in 1869 benoemd tot koninklijk kamerheer, in 1883 volgde zijn benoeming tot opperceremoniemeester van Z.M. Bij zijn overlijden was hij grootmeester-honorair van het huis van H.M. de Koningin.
Hij huwde te Zeist 13 Sept. 1861 met jkvr. Marie Isabelle Anne Josine Charlotte Huydecoper, geb. te Amsterdam 2 Maart 1835, overl. te 's Gravenhage 17 Maart 1919, dochter van jhr. Jan Elias en van Marie Isabelle Anne Josine Charlotte barones Taets van Amerongen. Uit dit huwelijk sproten drie dochters. Marie Isabelle Jeanne Elise baronesse d.T., huwde in 1886 met Paul Arnold Jacques baron de Smeth van Alphen; Hermance Aleida, huwde in 1886 met jhr Mr. Hendrik van Weede; Christine Louise in 1888 gehuwd met den belgischen graaf de Lalaing.
Zie: Jaarb. Ned. Adel I, 282, 283, II, 313; Nederl. Adelsboek (1923), 61; Wie is dat?, 456; N. Rott. Courant (27 Juli 1908).
Regt