rant-ingenieurs. Op 15 Nov. d.a.v. werd hij benoemd tot ingenieur 2e klasse en te Harlingen geplaatst. Hij was belast met de zorg voor de westelijke helft van de provincie Friesland. Bij de 7e organisatie van den waterstaat ingevolge Koninklijk besluit van 25 Dec. 1816 werd hij tot ingenieur 1e klasse benoemd en bleef hij zijn dienstkring behouden. Toen met ingang van 1 Juli 1822 de provinciale dienst in Friesland in beginsel van den Rijksdienst werd afgescheiden, werd bepaald, dat Tierens beide voorloopig tezamen zou waarnemen; daar zijn ambtgenoot te Dokkum naar elders verplaatst was, was hij dus toen de eenige ingenieur in deze provincie. Met ingang van 1 Dec. 1826 werd hij van den Rijksdienst ontheven. Als provinciaal ingenieur behoorde vooral tot zijn werkkring het tot stand brengen van veenpolders in het zuidoostelijk deel van Friesland, de vroegere Zevenwouden.
Hij werd bij Koninklijk besluit van 15 Febr. 1835 met ingang van 1 April d.a.v. benoemd tot hoofdingenieur 2e klasse en belast met de provincie Groningen. Met ingang van 1 Mrt. 1836 werd hem de provincie Zeeland opgedragen. Hier stonden zijne handen geheel verkeerd, en al spoedig verzocht hij met het oog op zijn gezondheidstoestand verplaatsing. Bij de eerste vacature verkreeg hij deze en werd hij met ingang van 11 Aug. 1837 belast met de provincie Utrecht. Bij de 9e organisatie, toen men eenige bezuiniging wilde aanbrengen, werd Tierens, hoewel den leeftijd van 65 jaren nog niet bereikt hebbende, eervol ontslagen bij besluit van 9 Febr. 1849 met ingang van 1 April d.a.v. en de hoofdingenieursdienst in Utrecht verder aan een ingenieur opgedragen.
Hij was ongehuwd.
Ramaer