ging gesteld, naar Curaçao zeilree liggende schepen werden aangehouden, levensmiddelen alom aangekocht, Rensselaerswijck om geld verzocht, buskruit opgeëischt. De tijd ontbrak echter om het geheel verwaarloosde fort, indertijd tegen de Indianen gebouwd, tegen een europeeschen vijand bestand te maken door het van veel hoogere muren te voorzien. Op 22 Aug. 1664 blokkeerde een engelsch eskader van 4 fregatten onder kolonel Richard Nicolls (1624-72) den mond der rivier. Daar onze legermacht veel te klein, de hoeveelheid ammunitie geheel onvoldoende, het fort te zwak was, besloot S. in overleg met zijn raad, burgemeester en schepenen alleen defensief te werk te gaan; het zou het eenige middel zijn om later, als het tegenliep, met den vijand een goed accoord te treffen. Maar van een plechtige bekendmaking der engelsche proclamatie wilde S. niets weten. Hij scheurde het papier in stukken en wierp ze den burgemeester, die er op aangedrongen had, naar het hoofd. Een verdediging tot het uiterste was, dacht hem, het eenige wat hem, den onversaagden krijgsman, overbleef. Toen echter de predikant Johannes Megapolensis (dl. III, kol. 836) hem er op wees, dat hij voor een geheel verloren zaak streed, dat hij de overgave niet beletten, hoogstens een korten tijd kon tegenhouden en dan ten koste van goed en bloed van burgers, weerlooze vrouwen en kinderen, liet hij toe, dat in onderhandeling getreden werd. Op zijn bouwerij werd 6 Sept. 1664 het verdrag van overgave geteekend. Aan het hoofd van het garnizoen, met slaande trom, vliegende vendels en brandende lont verliet S. de stad, zich troostend met zijn bijbel, die in Lucas 14:31, 32 een daad als de zijne rechtvaardigde. Nog eenmaal zou de prinsenvlag hier wapperen, toen in 1673 Cornelis Evertsen de stad
herwonnen had; maar reeds in het jaar daarop, bij den vrede van Westminster, werd ze voorgoed gestreken.
Naar Holland opgeroepen om verantwoording van zijn daden af te leggen, ontving de oud-directeur-generaal van het stadsbestuur van het voormalige Nieuw-Amsterdam een schrijven, waarin verklaard werd, dat S. zich gedragen had als een trouw dienaar der W.I.C., een goed patriot dezer provincie en een voorstander der gereformeerde religie. In 1668 keerde hij naar de kolonie terug, waar hij nog veertien jaren op zijn bouwerij heeft doorgebracht. Een man als hij moest wel in de herinnering daarginds blijven voortleven, daar hij absoluut geen onderdeel was van de massa die hem omgaf, maar door markante eigenschappen zich scherp daartegen afteekende. Op zijn praalgraf in de St. Marcuskerk prijkt alleen zijn naam en sterfdag. Het grafschrift van Ds. Hendrik Seleyns deed waarschijnlijk in zijn eenvoud de grootheid van den man niet genoeg voor zijn tijdgenooten recht: ‘Stuyft niet te seer in 't sant, want daar leyt Stuyvesant’. Ter eere zijner nagedachtenis plaatste de Association of Holland dames in 1903 in de eerste op Manhattan gebouwde hollandsche kerk, aan de tegenwoordige Stuyvesantstraat, een geschilderd kerkraam. ‘The St. Peartree’, de oude knoestige pereboom, door hem in 1647 uit Nederland overgebracht en geplant op het kruispunt der tegenwoordige 3de avenue en 13de straat, houdt niet minder levendig de herinnering aan den man, zoo gezien bij landgenooten, Engelschen en Indianen om zijn streng-zedelijk karakter en de trouw aan zijn woord. Zijn nageslacht leeft nog voort in de hem eens zoo dierbare stad. Bij de stichting van het historisch genootschap St. Nicholas Society, dat ook philantropie beoefent, was een Stuyvesant de eerste president. Zich naar waarheid een afstammeling te kunnen noemen in