met schoonen parkaanleg en zijn de Veerhaven en de Westerhaven gemaakt. Het waterproject, tot verbetering van de polderstad binnendijks, dat veel gecritiseerd is, was toch goed doordacht. Daardoor zijn eenige breede boulevards ontstaan. De aanleg van andere boulevards, die aan de stad een schoon aanzien geven, is door Rose's opvolgers bevorderd. Een gedeelte van een kaaimuur langs de Boompjes, door Rose ontworpen en gebouwd, is zeer kort nadat het gereed was, op 10 Juli 1854 ingestort. In de raadsvergadering van 3 Aug. d.a.v. werd op voorstel van burgemeester en wethouders besloten tot instelling eener commissie van voorlichting dienaangaande. Als leden werden benoemd D.J. Storm Buysing (I, kol. 525), J.A. Beyerinck (I, kol. 334), J.A. Scholten Jz., fabriek en landmeter van Schieland en A.G. Dekker, aannemer te Sliedrecht. Deze commissie bracht 15 Sept. 1854 rapport uit. Dit rapport is niet meer teruggevonden, maar was nadeelig voor Rose, want burgemeester en wethouders stelden in de raadsvergadering van 19 Oct. 1854 voor, hem met ingang van 1 Juni 1855 eervol te ontslaan. De raad besloot, in afwijking van dit voorstel, eene andere commissie van 5 leden te benoemen. Hiertoe werden 31 d.a.v. benoemd: J.H. Ferrand (I, kol. 859), E. de Kruyff (II, kol. 732), H.F. Fijnje van Salverda (I, kol. 908), F.W. Conrad (II, kol. 314) en A. Greve (VI, kol. 629). Daar Conrad bedankte, werd in zijne plaats L. Rijsterborgh (IV, kol. 1190) benoemd. De beide commissiën werkten samen en brachten ook gezamenlijk een rapport uit, gedagteekend 6 Jan. 1855. Daarin komt over Rose en zijn arbeid geen woord voor, maar de commissie stelt eene gewijzigde constructie van den kaaimuur voor. Omtrent deze constructie kan worden verwezen naar een artikel van H.A. van IJsselsteyn, Kaaimuurbouw te Rotterdam in den Ingenieur van 20 Juli 1907.
Intusschen werd te Rotterdam sterk gewerkt voor Rose, die aldaar zeer bemind was. In een raadsvergadering van 26 Oct. 1854 werd door de leden jhr. F.W.A. Beelaerts van Blokland, Mr. J.A.M. Bichon van IJsselmonde, Mr. R.A. Mees en H.T. Löhuis, voorgesteld, Rose met 30 Juni 1855 eervol te ontslaan als gemeente-architect, maar hem met ingang van 1 Juli d.a.v. te benoemen tot ingenieur der plaatselijke werken, een ander architect te benoemen en de betrekking van adjunct-architect te doen vervallen. Burgemeester en wethouders stelden in de vergadering van 30 Nov. 1854 voor, hem met 1 Mei 1855 tot ingenieur te benoemen, maar voor drie jaren bij wijze van proef. Tevens stelden zij voor, den adjunct-architect W.A. Scholten met laatstgenoemden datum tot directeur der gemeentewerken te benoemen, met vrije woning. Op 3 Mrt. 1855 werd dienovereenkomstig besloten, maar met ingang van 1 Nov. d.a.v. Met dien datum moest Rose de door hem bewoonde woning aan Scholten afstaan.
Bij Koninklijk Besluit van 20 Jan. 1858, dus alvorens de 3 jaren om waren, werd hij met ingang van 1 Juli d.a.v. benoemd tot bouwmeester van 's Rijks gebouwen. Hij vestigde zich te 's Gravenhage, maar de gemeenteraad van Rotterdam benoemde hem tot zijn ingenieur-adviseur. Als zoodanig deed hij nog veel werk voor die gemeente, waaronder in de eerste plaats genoemd behoort te worden een uitvoerig plan voor uitbreiding van Rotterdam aan de overzijde van de Maas, waaraan later door de rotterdamsche handelsvereeniging van L. Pincoffs een begin van uitvoering is gegeven.
Als rijksbouwmeester is Rose somtijds ongeluk-