zoek ontslag, ‘wegens de gansch kwade despositie van zijn gezondheid’. Indien R. dit verzoek niet had gedaan, zou hem toch ontslag zijn verleend. Uit de notulen der
Zeventien blijkt namelijk, dat hij kort te voren ‘bevonden sijnde niet te besitten de vereyschte bequaemheden om dat ampt waer te nemen, wort gelicentieert’. Toen het ontslag te Batavia aankwam, was R. intusschen, na een lange ziekte, reeds overleden. Sedert 25 Febr. 1653 was de Directeur-Generaal Maetsuycker, uit hoofde der ziekte van Reyniersz, reeds geauthoriseerd tot het teekenen van alle stukken.
Als belangrijkste feiten uit R.'s bewind moeten genoemd worden de stichting der nederzetting aan de Kaap de Goede Hoop in 1652 en de aanvang van den strijd met de Portugeezen om Ceylon in hetzelfde jaar.
Uit Reyniersz' eerste huwelijk met de bovengenoemde Judith Barra was een dochtertje Sara geboren, die jong schijnt te zijn gestorven. In Mei 1648 sloot hij een tweede huwelijk met de 14-jarige Françoise de Witt, geb. 6 Jan. 1634 te Masulipatnam, als dochter van Jacob de Witt, opperkoopman en Suzanna Wateringhe van Schiedam. Reyniersz had indertijd bij haar doop als peetvader gestaan. Françoise, die tot het geslacht van den grooten raadpensionaris behoorde, schonk haar man een zoontje, Reijnier Carelsz. Na den dood van haar echtgenoot vond de 19-jarige weduwe al spoedig troost in heimelijke samenkomsten met Mr. Adriaan Willeborts van Vlissingen, secretaris der Hooge Regeering en weldra lid van den Raad van Justitie. Hun verhouding bleef niet zonder gevolgen, wat te erger was, daar Willeborts gehuwd was. Om een te groot schandaal met een G.G.'s weduwe te voorkomen, liet W. zich, op verzoek van de Regeering, van zijn echtgenoote Maria Silvernagel scheiden en huwde 30 Oct. 1653 met Françoise; medio 1654 werd hun een zoontje geboren. 8 Oct. 1654 kwam bij Heeren-XVII een rekest in van twee gemachtigden van Willeborts ‘man en voogt van Juffrouwe Françoise de With (lees: de Witt), nagelaten weduwe van wijlen d'Heer Gouverneur-Generaal Carel Reyniersz’, waarin verzocht werd diens afrekening op te maken en uit te betalen. Reeds vier dagen later werd de Kamer van Amsterdam gemachtigd, die afrekening, ten bedrage van ƒ 26700, uit te betalen. Het echtpaar Willeborts trok in 1656 naar Holland. Na den dood van haar tweeden man huwde Françoise 30 Mei 1668 te West Souburg opnieuw met den koopman Pieter Macaré; zij overleed 10 Januari 1672. Haar zoontje, Reynier Carelsz Reyniersz, schijnt jong te zijn gestorven.
Een afbeelding van den grafsteen van C. Reyniersz en zijn eerste vrouw, welke steen in 1917 werd gevonden te Soerabaja, in Reflector (1917) 401.
Zijn portret geschilderd door een onbekend kunstenaar is in het paleis te Weltevreden, verkleinde kopiën in het paleis te Buitenzorg, het Rijksmuseum te Amsterdam en het Ministerie van Koloniën te 's Gravenhage; gegraveerd door J.v.d. Schley en een onbekend kunstenaar.
Zie: van Rhede v.d. Kloot, De G.G. en C.G.... ('s Gravenh. 1891), 53 en 54 en de daar genoemde bronnen; de Haan, Priangan I, 263; v.d. Wall, Vrouwen uit den Companie's tijd, 77 en Daghregister 1636 en volgende jaren.
Stapel