1865 werd ook op de Adriatische Zee gevaren.
Nadat de brochure van M.H. Jansen (dl. II, kol. 629), Een brug over den Oceaan, de aandacht op de groote voordeelen van eene stoomvaart op Noord-Amerika gevestigd had, werd door de K.N.S.M. in het laatst van 1869 eene inschrijving geopend op eene leening van 5 millioen gulden voor dit doel. Er werd slechts voor 1½ millioen, later nog voor ƒ 700.000 ingeschreven. Voor dit geld werd de vloot der maatschappij uitgebreid. Wel werd 13 Mei 1870 de Stoomvaartmaatschappij Nederland opgericht met een kapitaal van 7 millioen. Ramann was hiervan een der directeuren. In 1873 werden van de K.N.S.M. opnieuw ƒ 872.000 aan aandeelen en ƒ 1.189.000 aan obligatiën geplaatst. In 1874 begon eene handelscrisis, die oorzaak was, dat men eenige nieuw gebouwde schepen buiten de vaart hield. In 1876 ging de vaart weder eenigszins beter doordat er reeds een hoewel niet zeer diepe geul in het Noordzeekanaal toegang tot Amsterdam gaf. In 1877 liquideerde de A.S.M. en de firma, die hare schepen kocht, liet de vaart op Hamburg en omstreken aan de K.N.S.M. over. Daarentegen verliet laatstgenoemde Duinkerken, waarop zij eenige jaren gevaren had. In 1875 nam de maatschappij een groot aantal aandeelen in de toen opgerichte maatschappij Zeeland, die toen eene vaart van Vlissingen op Queenborough opende. Gelijk in het algemeen, ging het deze maatschappij in de eerste jaren van haar bestaan zeer slecht. In 1879 werden de twee schepen, die met het oog op de amerikaansche vaart gebouwd waren, met groot verlies verkocht. In 1894 nam Ramann ontslag als mededirecteur der maatschappij Nederland. Hij werd toen tot haar commissaris benoemd.
Eerst in 1895 trad een betere toestand voor de K.N.S.M. in, die nog steeds tot 1900 verbeterde en waardoor de dividenden zéér hoog werden. In 1903 trok Ramann zich uit deze directie terug. Hij was steeds bereid, met raad en daad nieuwe maatschappijen, wier directeuren hem vertrouwen inboezemden, te steunen. Hij was o.a. mede-oprichter der Amsterdamsche omnibusmaatschappij, die de tramwegen in Amsterdam exploiteerde en die later aan de stad overdroeg.
Hij was verder commissaris van de Amstel-Rijn-Main-stoombootmaatschappij en van het amsterdamsch westelijk entrepôt.
Ook voor kunst voelde hij veel, zooals bleek uit zijn lidmaatschap van den raad van bijstand der vereeniging tot beoefening van vocale en dramatische kunst te Amsterdam.
Hij bleef, hoewel zijne kinderen in Duitschland betrekkingen hadden, na zijn uittreden uit zaken te Amsterdam wonen.
Ramaer