Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 984]
| |
1651. Zijn vader Jaspar Pipart, afkomstig uit Templeuve bij Doornik, was van daar om den geloove naar Antwerpen gevlucht en kreeg na den val dezer stad van Leicester 22 Aug. 1586 verlof om met zijn zuster (waarschijnlijk Anne Pipart, dochter van Balthasar, getrouwd te Middelburg 1588 met Guillaume le Pottre, caffawerker, te Londen 1604 met Marc Houard, en nogmaals aldaar 1617 met Hector du Mont), vrouw en kinderen naar Middelburg uit te wijken, waar hij 28 Aug. 1598 een tweede huwelijk sloot met Rebecca Huyward (Houart, Huart). Hij vond waarschijnlijk, evenals de meeste leden zijner familie, zijn bestaan in de laken-industrie (caffawerker); het laatst wordt hij vermeld op 10 Jan. 1621 te Amsterdam als getuige bij den doop van Marie Pipart, de latere echtgenoote van Coenraet Martensz. (zie art. Ds. Franciscus Martinius). De zoon Daniël komt in 1603 als student (blijkbaar te Franeker) voor in het Album Amicorum van Daniël Snecanus en huwde na afloop zijner studie (ondertr. Middelburg 10 April 1608) Apollonia (le) Becque. In 1609 werd hij als waalsch predikant beroepen te Kampen als opvolger van Ds. Jean de la Haye. Hij was zeer rechtzinnig en nam meermalen spreekbeurten waar bij de Contra-Remonstranten gemeente te Kampen. die zich in 1617 afgescheiden had van de toenmaals aldaar almachtige Remonstranten. De Synode van Dordrecht achtte hem in 1618 bekwaam tot het bewerken van een nieuwe vertaling van den Bijbel; terwijl hij van 1620-1623 als rector van de latijnsche school te Kampen fungeerde, na het vertrek van den remonstrantsch gezinden Marcus Gualtherus, tegen wien hij een boekje schreef, getiteld: Corte Aenwysinghe van den dwael- ende-lastergeest Marci Gvalteri uyt sijne eyghene schriften .... met corte teghenstellinghe der .... leere uyt Godes h. woort (Campen 1622). Weinig gesticht zal hij geweest zijn door het feit, dat in 1633 tegen een zijner zonen door Emmerentia de Meyne een klacht over geschonden trouwbelofte werd ingediend bij de magistraat van Kampen. In 1640 beriep men naast Pipardus, die door een val langen tijd aan het ziekbed was gekluisterd, een tweeden predikant, Ds. Jacques du Pré (een zoon van Pipardus' jeugdvriend Ds. Esaïe du Pré, waalsch predikant te Leiden), die in 1650 werd opgevolgd door Ds. Claude Benjamin Charpentier. Pipardus' sterfhuis te Kampen werd verkocht 22 Aug. 1656, waarbij Reinier van Dijck (gehuwd met Susanna Pipardus) compareerde voor des erflaters andere kinderen, waarvan wij noemen: 1. Jacobus Pipardus, geb. te Kampen 1616, begr. te Maastricht 2 Dec. 1657, theol. stud. te Leiden 15 Nov. 1636, later rector te Maastricht, huwde Jan. 1643 te Kampen in de waalsche kerk Anna Maria Sprong of Spremon; 2. Ds. Casparus Pipardus, geb. te Kampen omstr. 1623, overl. te Heusden Jan. 1673, begr. te Drunen, werd student te Groningen 1643, later predikant op de forten Isabella en Anthoni (1648), daarna te Drunen en Nieuwkuyk (1651), huwde in den Bosch 25 Mei 1649 Josina van Dam, uit welk huwelijk o.a. sproot Daniël Pipardus, gedoopt te Drunen 23 Januari 1656, overleden te Rotterdam 31 Maart 1740, chirurgijn te Rotterdam, schoonvader van den kunstschilder Jacobus van Barneveldt (1695-1775). Apollonia (le) Becque, de vrouw van Ds. Daniël Pipardus, verhuisde na den dood van haar echtgenoot naar Hasselt, waar zij in 1652 een huis | |
[pagina 985]
| |
in de Hofstraat kocht. Haar nalatenschap werd verdeeld in 1679. Een neef van Ds. Daniël Pipardus was Ds. Jacques Pipart, ged. te Middelburg 6 Jan. 1591 (als zoon van Jacques Pipart en niet van Jaspar, zooals het Bull. des Egl. Wall. III, 312 vermeldt), overl. te Zierikzee zomer 1625; ingeschreven als student te Leiden 12 Oct. 1613, buitengewoon waalsch predikant te Arnemuiden 1615, bij de waalsche l'Olive 1617, te Zierikzee 1618. Hij was gehuwd met Anna Clement, een dochter van den koopman Nicolaas Clement en Catharina la Chreutelle, uit welk huwelijk o.a. geb. werd Jacques Pipart, ged. Zierikzee 1 Aug. 1621, theol. stud. te Utrecht 1643. Zie: Kron. Hist. Genootschap VIII, 27; Bijdr. Gesch. Overijsel III, 113, 130, XIV, 201 v.; G. Brandt, Hist. der Ref. IV, 14, 504, 512; Bull. des Egl. Wall. III (1889), 212, 219, 321, 337, V (1892), 110, 124; Mbl. Ned. Leeuw (1921), 58, (1922) 85, 125, 165, 289, (1924) 319, (1926) 328 v.; van Slee, Franciscus Martinius, 10, 16, 21; Publications of the Hug. Society IX; Alb. stud. Ac. Leiden, Gron. en Utr.; Handschr. Borger (Amst. Univ. bibl.); Aanteekeningen in de Bibliothèque Wallone te Leiden; Vorsterman v. Oyen, Aanzienl. Ned. Gesl. I, 27 en 153; Register der Transporten (archief Kampen); Moulin, Oorspronkelijke aanteekeningen betrekkelijk de oude ware gereformeerde gemeente te Kampen in de jaren 1618 en 1619 (1841), passim; dez., De Remonstranten te Kampen, 8 v.; Nanninga Uitterdijk, Oud-Archief Kampen IX, no. 7257 e.a.; Teding van Berkhout, Oud-archief Hasselt, Ao. 1652 en 1679; Knuttel, Cat. v. Pamfl. I, no. 3379; Rogge, Bibl. d. Contra-remonstrantsche geschriften blz. 86; Kist en Royaards, Kerkelijk Archief IV, 177; Navorscher IV, 83, X, 267. Wijnman |
|