Amsterdam en vertrok 4 Jan. 1690 als soldaat in dienst van de Comp. naar Indië met het schip ‘Hobré’ van de kamer Enkhuizen. Al spoedig na aankomst te Batavia, 30 Aug. 1690, ging Patras in civielen dienst over als provisioneel assistent te Ambon; in 1695 werd hij assistent, waarna hij achtereenvolgens promotie maakte tot boekhouder (1698) en secretaris van den Raad van Justitie (1700); in dit laatste ambt volgde hij zijn schoonvader, J. van Brakel op. Het jaar 1703 bracht hem bevordering tot secretaris van den Gouverneur der Molukken met den rang van onderkoopman, terwijl hij daarna van 1707 tot 1711 als opperhoofd te Djambi werkzaam was. Bij een aanslag op de loge aldaar werd hij door een dolkstoot gewond, maar kwam er weer spoedig bovenop. In 1711 (hij had intusschen den rang van koopman bereikt), werd hij opperhoofd te Palembang en in 1717 gezaghebber van de Westkust van Sumatra, in den rang van opperkoopman. In 1720 naar Batavia teruggeroepen, was hij daar visitateur-generaal van geheel Indië; in 1721 maakte hij een reis naar Djambi als Commissaris en gezant. Het jaar daarop is hij werkzaam als tweede opperkoopman van het Batavia's kasteel, om in 1724 als directeur van Bengalen op te treden; deze gewichtige, maar tevens zeer voordeelige functie bekleedde hij bijna zes jaar. Medio 1730 naar Batavia teruggekeerd, volgde 9 Oct. 1731 benoeming tot Raad extra-ordinair van Indië, terwijl hij eenige jaren later, op merkwaardige wijze (zonder ooit Raad ordinair of Directeur-Generaal geweest te zijn), het hoogste ambt bereikte. Toen nml. in 1735 de G.G. van Cloon, die zich herhaaldelijk over tegenwerking van den Raad beklaagd had, overleed, heerschte in Rade veel oneenigheid; van Imhoff en Valckenier vooral waren heftige tegenstanders. Bij de verkiezing van een nieuwen G.G. waren de stemmen dan ook zeer verdeeld; niemand kreeg de vereischte meerderheid, maar op Valckenier en Patras werden elk
3 stemmen uitgebracht. De eerste was kort te voren tot Raadordinair benoemd; de laatste was nog slechts adviseerend lid. Valckenier maakte aanspraak op de preferentie als zijnde raad-ordinair; door Patras werd ‘bij iteratie eene tweede electie versogt’. De Raad besloot hierop, ‘recours te nemen tot het lot als een middel, hetwelk tot eene spoedige decisie het naast en bequaamst zijnde’. Er werden twee briefjes in een hoed gedaan, overdekt met een doek en de bijna 64-jarige Patras was de gelukkige winnaar. Hij nam de benoeming aan, maar verzocht weldra aan Bewindhebbers, ‘van dien swaren last op eene reputatieuse wijse weder ontheven te mogen worden’, zoodra zij ‘een subject van meerder bequaamheden en kragten zouden kunnen aanwijzen’. Inderdaad was de goedaardige Patras toen reeds vrijwel een afgeleefd man; tegenover zijn lichamelijke zwakheid stond evenwel een buitengewone ervaring in een onafgebroken carrière van 45 jaar in de meest uiteenliggende streken van Indië. 5 Nov. 1735 werd niettemin zijn benoeming door de Heeren-XVII geapprobeerd. Slechts twee jaar heeft hij het hooge ambt vervuld, welke tijd gekenmerkt werd door een ‘diepe en gewenschte rust’.
Patras was in 1699 te Ambon gehuwd met N(eeltje?) van Brakel; na 5 Juli 1700 het leven te hebben geschonken aan een dochtertje, overleed zij reeds 17 Dec. 1700. Het meisje was, nog voor Patras in 1707 van Ambon vertrok, mede overleden. Patras' grafsteen, op het kerkhof te Tanah-Abang, vindt men afgebeeld bij de Haan, Platenalbum E 11.
Zijn zeer groot vermogen vermaakte Patras,