algemeene staatkundige geschiedenis der 15e en 16e eeuw. Ook dit werk sloeg in; in 1666 kwam de 10e druk uit; het werd ook in het Nederlandsch en het Engelsch vertaald. Nog meer succes had zijn Dialogues français van 1659, dat in 1718 een 11en druk beleefde en zelfs nog in 1753 herdrukt werd. Ook een italiaansch-duitsche vertaling (Neurenberg 1679) werd er van ondernomen. De Colloquia van Philippe Garnier hadden de Parival hierbij tot model gediend. Minder opgang maakte zijn Le vray l'intéret de la Hollande élevé sur les ruines de celuy qui voit le jour sous le nom de V.D.H. (Leyde 1662), nog in hetzelfde jaar in het Nederlandsch vertaald. Als overtuigd vurig prinsgezinde trachtte hij de binnen- en buitenlandsche staatkunde van den raadpensionaris te weerleggen, zooals die beschreven was door Pieter de la Court in zijn anoniem Interest van Holland of de gronden van Hollands-Welvaren (zie dit deel, kol. 335). Het geschrift van Parival is een herhaling van een mondelinge discussie tusschen den auteur en de la Court. Het boek mag vrij verward en weinig gedocumenteerd zijn, toch heeft de uitkomst bewezen, dat de P. het bij het rechte eind had: Holland mocht zich niet afzonderen van de Unie, die niet kon buiten het centraal gezag van een stadhouder.
Zijn Histoires facétieuses et morales van 1663 bleven ook niet onopgemerkt. Een 2e druk verscheen ervan in 1669. Van zijn verblijf te Leuven getuigde het Louwain très ancienne et capitalle ville du Brabant (1667) en waarschijnlijk ook zijn Grammatica gallica van hetzelfde jaar. Bij besluit van 1 Febr. 1667 besloot de magistraat van Leuven den auteur een honorarium van 100 gld. te schenken voor de opdracht aan haar van eerstgenoemd werk, dat George Lipsius als uitgever had. De lectuur hiervan stelt het boven allen twijfel, dat de P. tot de R.K. kerk behoorde; zijn verheerlijking van de leuvensche universiteit als verdedigster van die kerk en zijn gevoelen, dat men aangaande de juistheid harer geloofsartikelen geen twijfel mag koesteren, zijn er afdoende bewijzen van; waar nog bijkomt, dat deze stadsbeschrijving van de kerkelijke goedkeuring voorzien was, alsmede van een lofdicht van zijn neef Jean Louchart, een curé in de buurt van Cherbourg. Als bewijs kan ook dienen, dat volgens ambtelijk bericht in zijn woning te Leiden in het jaar 1659 roomsche conventiculen gehouden werden ‘en wel in een kamer, die de spraeckmeester Parival aan een dansmeester verhuijrt’. Een ultramontaan is hij echter geenszins geweest. Integendeel, blijkens zijn geschriften heeft hij den invloed ondergaan van het jansenisme, dat zich te Leuven geconcentreerd had. Zijn Abrégé de ce siècle de fer, dat bij den 2den druk (1655) met de kerkelijke goedkeuring prijkte, werd in 1660 op den pauselijken index geplaatst, op grond van de volgende stellingen van den auteur: de hoogere prelaten bemoeien zich te veel met staatkundige aangelegenheden en verwaarloozen hun herderlijk ambt; Joh. Huss is ten onrechte verbrand; de Dominicanen en Franciscanen hebben de menschen opzettelijk onwetend gelaten; geweld tegen ketters is door Christus verboden; de Bartholomeüs-nacht
is iets afschuwelijks. Toch heeft die veroordeeling niet verhinderd, dat een jaar later in Frankrijk een herdruk van de beide deelen verscheen, waarin de vijf door den index veroordeelde stellingen weer voorkwamen.
Dat de Parival's geschriften voorzien hebben in een lang gevoelde behoefte, mag wel afgeleid worden uit het feit, dat van zijn in het geheel 8 geschriften 56 drukken zijn verschenen. Zijn