[Overbeeke, Abraham van]
OVERBEEKE (Abraham van), Overbeke of Overbeque, zoo niet zelf dan toch uit een familie afkomstig van Antwerpen, gest. te Middelburg aanvang 1638, zoon van Hendrik van O., werd in 1605 lid van het schoolmeestersgilde te Middelburg en 3 Juli 1609 toegelaten als schoolmeester te Domburg. In 1629 vestigde hij zich wederom te Middelburg, doch vertrok in 1630 met een groot aantal leerlingen naar Arnemuiden, waar hij in 1631 ook lid van den raad werd. Hij vertrok van daar in Mei 1637 opnieuw naar Middelburg. Hij was gehuwd met Rachel Telioor; te Middelburg werden 2 Apr. 1638 over zijne weezen Catelynken, oud 19 en Jacob, oud 18 jaren, Hans Peutemans, cosyn van vaderlijke zijde en Abraham Telioor, oom der kinderen, voogd. Genoemde Jacob van O. werd in 1646 schoolmeester en organist te Arnemuiden en overleed in 1650. O. gaf uit een Beque der schrijfkonste, inhoudende de noodwendighste geschriften voor de jonckheidt ende alle liefhebberij der penneconst (Midd. 1620), waarvan de proeven zijn gesneden door Samuel de Swaef (dl. II, kol. 1400). Hij, alsmede een Jan van Overbeke, calligrafeerde een gedicht, voorkomende in de Gedichten van verscheyde poeten, uitgegeven door Samuel de Swaef en H. Lancel (omstr. 1627).
Zie: Kesteloo, Gesch. en plaatsbeschr. van Arnemuiden (Midd. 1876), 312-313; dez., Domburg en zijn gesch. (Midd. 1890); Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen II (1893) en art. Samuel de Swaef (dl. II, kol. 1400).
de Waard