[Op Ten Noort, Florent Sophius]
OP TEN NOORT (Florent Sophius), oudste zoon van Willem Reinier en van Maria Charlotta Philipina baronesse van Heeckeren tot de Wiersse, geb. te Zutfen 1805, gest. te Arnhem 1862. Hij studeerde te Leiden van 1823-26 in de rechten en promoveerde op een proefschrift De probatione per testes in causis civilibus. Aanvankelijk werkzaam als officier van justitie bij de arr. rechtbank te Zutfen, werd hij in 1855 procureur-generaal bij het provinciaal gerechtshof te Arnhem. In 1837 nam hij de benoeming aan tot commissaris der Spaarbank en Kas tot het verleenen van voorschotten aan ambtenaren en gepensionneerden te Zutfen. In 1847 ontving hij zijn benoeming tot houtvester van het 2e jachtdistrict van Gelderland.
Zijn politieke loopbaan bepaalde zich tot zijn lidmaatschap van de Staten van zijn gewest sinds 1841, welk college hem in October 1848 tot lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal verkoos. Dit bleef hij tot Febr. 1849. In September 1848 werd hij blijkens de Nederlandsche Staatscourant van 12 September 1848 gekozen tot buitengewoon lid van die kamer om in de dubbele vergadering van October 1848 zitting te nemen, waarin over het lot der 12 ingediende wetsontwerpen tot herziening der grondwet zou beslist worden.
Hij was in 1835 te Vorden gehuwd met Dina Adriana, dochter van Herman Adriaan Nederburgh, oud-resident van Tegal en later rechter in de arr. rechtbank te Zutfen, en van diens tweede echtgenoote Hendrika van de Spiegel (1817-92), kleindochter van den raadpensionaris Laurens Pieter v.d.S. (dl. V, kol. 786). Uit dit huwelijk sproten 4 dochters en 6 zonen: Herman Adriaan, Willem Reinier, Hendrik Jan, Laurens Pieter Dignus, Ludolf en Florent Sophius.
Zie: Wijndelts, Het geslacht Op ten Noort.
Bartelds