[Oeijen, Seger Willem van (2)]
OEIJEN (Seger Willem van) (2), ged. te Venlo 6 Maart 1654, overl. te Leuth (Pr.) 5 Februari 1742, zoon van Johan (2) en Albertina van Spee, kwam in 1671 in bezit van Dückershof te Leuth (vgl. het vorig art.), was volgens huwelijkscontract van 6 November 1694 gehuwd met Eva Felicitas Perpetua van Voordt (overl. te Leuth 10 Sept. 1760), dochter van Nicolaas, heer van Meldert en van Eva Sibilla Theresia van Puytlinck, werd 1694 ten gelderschen rechten met den Pellanderhof te Hinsbeck en 7 Februari 1698 na den dood van zijn oom Winand met den hof Bosch en het goed bij Oud-Krieckenbeck, ook met 15 morgen uit genoemd goed ten cnuppelschen rechten beleend; kocht 11 April 1714 van Johan Dionysius Victor van Pampus en zijne echtgenoote Maria Mechtildis van Krieckenbeck het adellijk goed ingen Rae te Breijell voor 3000 rijksdaalders. Zijne kinderen waren o.a.: Theresia Sibilla (die volgt); Johan Nicolaas Ernest (geb. 18 Juli 1698, overl. 7 Maart 1763) ontving de beleening met den hof Bosch en het goed bij Oud-Krieckenbeck 22 Januari 1743, huwde 6 April 1747 met bisschoppelijke dispensatie in den gesloten tijd Elisabeth Beerens uit Kaldenkirchen, deze werd beleend 16 Dec. 1763 en stierf 1769 (zijn eerste vijf kinderen buiten echt geboren werden later door huwelijk gewettigd); Arnold Caspar Seger (geb. 12 Maart 1700 ongehuwd overl. 7 April 1763) na langen tijd krankzinnig te zijn geweest; Maria Agnes (geb. 21 Januari 1709, overl. 10 Juni 1744), huwde 9 Sept. 1742 met Johan Frans Joseph van Krieckenbeck uit Ersdorf, welke 18 Mei 1761 de Waaierhof te Well (L.) verkreeg voor zijne minderjarige dochter Felicitas Perpetua Maria Theresia (geb. op Dückershof te Leuth 4 Juni 1744); voorts vier dochters en twee zoons, die jong overleden.
Omstreeks het jaar 1719 wilden de regeerders van Leuth Dückershof niet voor een adellijk goed laten gelden, weshalve zij den bezitter Seger Willem van Oeijen tot het dragen van inkwartiering en andere lasten in beslag namen. Seger Willem weigerde dit echter en diende een klacht in en het proces viel te zijnen gunste uit. Toen spoedig daarna in het jaar 1724 de koning van Pruisen de ridderlijke hoedanigheid der adellijke goederen door de landstanden liet onderzoeken, werd ook aan Dückershof de ridderlijkheid toegekend.
Zie: M.J. Janssen, De landhoeve de Waai te Well (L.) in Maasgouw (1886), 95; Jac. Vrancken, Index van de leenen van 't Overkwartier van het vorstendom Gelre in Limburg's Jaarboek (1904), 241-242; Leopold Henrichs und Johann Finken, Geschichte der Herrlichkeit Leuth 223, 234-238.
Verzijl