Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 899]
| |
voordat hij in 1861 als student in de letteren te Leiden werd ingeschreven. Hij studeerde onder Cobet en Pluygers, maar volgde ook de colleges van Goudsmit, Buys en Vissering. Vooral Fruin, met wien hij in 1864 in betrekking kwam, had zeer veel invloed op zijn vorming. Onder dezen promoveerde hij dan ook den 18en December 1867 na verdediging van een proefschrift: Geschiedenis der regeering in de nader geünieerde provinciën tot aan de komst van Leycester, 1579-1585 (Leiden 1869), een uitnemend werk, dat vervolgens werd uitgebreid tot: De Staat der Vereenigde Nederlanden in de jaren zijner wording, 1572-1594 (Haarlem 1872; 2e dr. aldaar 1878). Dit boek is het beste, dat over den staatsrechterlijken grondslag van de republiek is geschreven; voor deze ingewikkelde en zeer verwarde periode is het het standaardwerk gebleven. Na zijn promotie ondernam Muller een groote buitenlandsche archiefreis naar Brussel, Berlijn, Dresden en Weenen ten bate der nederlandsche geschiedenis. Een tweede reis was gericht naar Weimar en Arolsen. Tusschen deze reizen in was hij een jaar (cursus 1869-70) leeraar in de geschiedenis aan het gymnasium te Leiden geweest. Maar het M.O. voldeed hem niet, zoodat hij het dan ook niet voortzette. Het wetenschappelijk resultaat van zijn archiefreizen bestond in verschillende historische opstellen, maar ook in zijn boek over Nederlands eerste betrekkingen met Oostenrijk, toegelicht uit de correspondentie der keizerlijke gezanten te 's Gravenhage 1658-78 (Verhand. Kon. Akad. v. Wet. Afd. Lett. V; ook afzond. versch. Amsterdam 1870), en vooral in zijn Wilhelm III von Oranien und Georg Friedrich von Waldeck. Ein Beitrag zur Geschichte des Kampfes um das europäische Gleichgewicht ('s Grav. 1873, 1880, 2 dln.), waarin een geheel nieuw licht werd geworpen op de vorming en de bevestiging der coalities tegen Frankrijk onder Willem III. Na eenige jaren ambteloos te Haarlem te hebben gewoond, werd Muller in 1874 benoemd tot ambtenaar aan het algemeen rijksarchief. Als vrucht van zijn werkzaamheid daar kan men beschouwen de Regesta Hannonensia. Lijst van oorkonden betreffende Holland en Zeeland, 1299-1345, die in het charterboek van Van Mieris ontbreken. Uitg. van wege de Kon. Akad. van Wet. ('s Grav. 1882). In Augustus 1878 werd Muller benoemd tot hoogleeraar in de geschiedenis aan de rijks-universiteit te Groningen. Den 8. October van dat jaar aanvaardde hij zijn ambt met een rede: Het rechtmatig gebied des geschiedschrijvers (Haarlem 1878). Dat gebied is de staatkundige geschiedenis; maar de geschiedschrijver van de staatkundige verhoudingen zal goed doen met voortdurend acht te slaan op hetgeen in de maatschappij, waarop de staat gebouwd is, voorvalt. Slechts zes jaren is Muller te Groningen gebleven; in 1883 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de algemeene geschiedenis te Leiden als opvolger van Dozy. Hij aanvaardde den 19. December van dat jaar zijn ambt met een rede: Wereldverkeer en wereldgeschiedenis (Haarlem 1883), waarin opnieuw verband werd gelegd tusschen de economische en de politieke factoren der algemeene geschiedenis. Hoogleeraar te Leiden is Muller tot zijn dood gebleven. In Januari 1874 was hij gehuwd met Dorothea Petronella Bohn. Muller heeft zich op het gebied der vaderlandsche geschiedenis voornamelijk bezig gehouden met de eerste periode van den tachtigjarigen oorlog en met die van Willem III. Behalve de reeds genoemde werken schreef hij nog over het eerste tijdvak: De unie van Utrecht (Utrecht 1878; | |
[pagina 900]
| |
2e druk in hetz. jaar); zijn voornaamste werk was evenwel de groote bronnenpublicatie met Alph. Diegerick: Documents concernant les relations entre le duc d' Anjou et les Pays-Bas (Utrecht, 's Gravenhage, Amsterdam 1889-1900, 5 dln.). De resultaten van zijn studiën over dit onderwerp gaf hij in een reeks Bijdragen tot de geschiedenis der scheiding van Noord- en Zuid- Nederland in Bijdr. v. vad. gesch. en oudh. III Reeks VII en VIII, IV Reeks II en IV). Over den tijd van Willem III blijft zijn boek over Waldeck het voornaamste. Over de geheele zeventiende eeuw strekt zich uit zijn terecht algemeen bekend geworden Onze Gouden Eeuw. De Republiek der Vereenigde Nederlanden in haar bloeitijd geschetst. Geillustreerd onder toezicht van J.H.W. Unger (Leiden 1896-98, 3 dln.; ook herdr.). Dit boek, dat de geschiedenis van deze periode van verschillende zijden belicht, is geschreven met een zeer uitgebreide en zeer accurate kennis van land en volk van die dagen; het is in den besten zin populair geschreven, eenvoudig en duidelijk. Datzelfde geldt van Muller's andere groote werk, de Geschiedenis van onzen tijd (Haarlem 1902-03), waarvan hij alleen het eerste deel heeft mogen voltooien. Sedert jaren had hij zich bezig gehouden met de algemeene geschiedenis der negentiende eeuw, blijkens een zeer groot aantal tijdschriftartikelen. Vandaar dan ook, dat zijn boek over onzen tijd geschreven is met een grondige kennis van bronnen en boeken over deze merkwaardige periode. Ook dit boek is terecht in ruimen kring bekend geworden; het is duidelijk geschreven en bovendien zeer objectief en dus zeer betrouwbaar. Het is zeer te betreuren, dat Muller dit werk niet heeft kunnen voltooien. Het is door anderen voortgezet. Muller was een man van een zeer uitgebreide kennis, een rijp oordeel en een haast onfeilbaren historischen zin. Zijn aanleg lag meer naar den kant der synthese dan der analyse; vandaar, dat hij ook bij voorkeur groote perioden behandelde. Daardoor heeft hij zeer veel invloed gehad in ruimen kring, te meer, daar hij wel geen fraaien, maar toch een goeden stijl van schrijven had. Minder werkte hij uit met het gesproken woord, zoodat hij dan ook weinig onmiddellijke leerlingen heeft gehad. Zie: Colenbrander in Levensb. Lett. 1904-05, 266 vlg.; Gordon in Meded. Alpen-Vereeniging III (1905), 5 vlg.; S. Muller Fzn. in Jaarb. Kon. Akad. 1905, 3 vlg.; Muller, Verspr. geschr. (1906), 1 vlg.; Blok in Leidsche Stud. Alm. 1906, 335 vlg. en Leidsch Jaarb. 1906. Brugmans |
|