gedurende het verdere verloop van den veldtocht door Vandamme gevoerd.
18 December viel de felle vorst in, die den toegang tot het hart der Republiek opende; 27 Dec. trokken de Franschen over de Maas, en den weg nemende over Bommel en Kuilenburg, doen Pichegru en Moreau 18 Januari 1795, hun intocht in Utrecht. Den volgenden dag is Moreau, met generaal Salme en een deel van diens brigade (behoorende tot de 4e divisie), Pichegru vooruitsnellende, in Amsterdam, waar hij den 21. van het hollandsche krijgsvolk den eed afneemt, om niet meer tegen de Franschen te zullen strijden; 22 Januari trekt hij met ongeveer 50 huzaren over Haarlem en Leiden naar den Haag, waar hij tegen den middag aankomt, zijn intrek neemt in den Ouden Doelen en den volgenden dag, evenals in Amsterdam, aan het hollandsche garnizoen den eed afneemt. 23 Januari en volgende dagen komen aldaar grootere afdeelingen fransche troepen binnen, niet van de zijde van Amsterdam, maar uit Brabant, van waar de divisie-Bonneau over het ijs, langs den Biesbosch over Dordrecht naar Rotterdam was opgerukt en gedeeltelijk over Delft den Haag binnentrok. Den 23. kwamen ook Pichegru en den volgenden avond tegen middernacht de fransche representanten in den Haag hun intrek nemen.
Zoodra aldaar maatregelen waren getroffen voor het in werking stellen van eene nieuwe regeering, ontving Moreau van Pichegru opdracht, om de provincie Zeeland voor de Franschen op te eischen. Den 4. Februari, 's morgens, kwam hij, alleen vergezeld door zijn aide-de-camp, in Middelburg aan, op welken datum in den middag de deputatie uit de Provinciale Staten terugkwam uit Breskens, waarheen zij de instemming met de door den franschen generaal Michaud gestelde eischen hadden teruggebracht. Na den 7. Februari van het hollandsche krijgsvolk den eed te hebben afgenomen, om niet meer tegen de Franschen te zullen strijden, stelde hij ook hier orde op de regeeringszaken, zooals Pichegru en de representanten het hem hadden voorgeschreven.
Omstreeks 24 Maart d.a.v. vertrok Pichegru, aan wien het commando over het Rijn- en Moezel-leger was opgedragen, naar Parijs en trad Moreau als opperbevelhebber van het Noorder-leger op. Den 13. April vestigde hij zijn hoofdkwartier te Utrecht hetwelk den 16. Juli naar Gorkum verlegd werd, korten tijd, nadat generaal Desbruslys (1757-1809) hier te lande was aangekomen, om de betrekking van chef van den generalen staf bij het Noorder-leger te vervullen. Nadat den 16. Mei 1795 het alliantie-tractaat tusschen de beide republieken gesloten was, werden achtereenvolgens verscheidene halve brigades infanterie en regimenten cavalerie van het Noorder-leger, ook om dit tot de bij het tractaat vastgestelde sterkte van 25.000 man terug te brengen, ter versterking naar andere legers afgezonden. Een sterkte-staat van 14 Dec. 1795 wijst aan, dat het aantal divisiën, toen tot drie was teruggebracht, aangevoerd door de generaals Souham, Desjardins en Macdonald.
In den aanvang van zijn opperbevelhebberschap werd aan Moreau opgedragen, te zorgen, dat de organisatie van het nieuw op te richten bataafsche leger niet tot stand gebracht zou worden, vóórdat de vredesvoorwaarden door de Staten-Generaal waren aangenomen. Toen werd de bataafsche republiek vrij en onafhankelijk verklaard en mocht zij een eigen leger inrichten. Den 8. Juli 1795 werd het plan van organisatie daaromtrent vastgesteld. Over dit bataafsche leger heeft Moreau niet het bevel gevoerd.