[Merler, Jacob]
MERLER (Jacob) of Merlo Horstius, geb. te Horst (vandaar zijn toenaam) den 24. Juli 1597 en overl. 21 April 1644. Hij was de zoon van een niet zeer gegoeden landbouwer. Terwijl hij nog jong was, werd zijn vader door een troep rondzwervende soldaten vermoord, toen hij op het land werkzaam was, zoodat zijn moeder zijn opvoeding moest leiden. Toen hij 8 of 9 jaren was, ging zij met hem naar Keulen en vertrouwde hem toe aan haar broeder Johan van Horst, kapelaan aan den Dom. Onder zijn leiding studeerde hij aan het college de Drie Kronen, daarna aan het collegium Montanum, sinds 1612 begunstigd door een studiebeurs en studeerde er de wijsbegeerte onder den bekenden Joannes Gelenius, toen deken van het kap. der H.H. Apostelen, later vic.-gen. van den Aartsbisschop. 22 Maart 1616 werd hij magister artium; hij studeerde godgeleerdheid en werd 6 Maart 1621 priester gewijd. Begin 1622 benoemde Frans van Lotharingen, deken van den Dom, hem tot zijn aalmoezenier en 1623 tot pastoor der parochie van O.L. Vrouw in Pasculo; 4 Nov. 1626 werd hij candidaat in de godgeleerdheid en studeerde niet verder, teneinde zich meer aan zijn herderlijk ambt te kunnen wijden. Onder meer hooge geestelijken vereerden de nuntius Fabio Chigi, later paus Alexander VII, hem met zijn bijzondere vriendschap. Hij was zeer liefdadig voor de armen en onderhield van zijn armoede nog vele arme studenten en andere behoeftigen. Hij schreef vele geestelijke boeken o.a. de bekende Paradisus animae Christianae, in vele talen vertaald (ook in onze taal). Hij gaf ook de werken van St. Bernardus uit met levensbericht, welke o.a. na een 3e herziening van Joh. Mabillon, in 6 dln. te Parijs bij C.R. Robustel in 1719 verschenen.
Zie: Limburgs Leven van 10 Juli 1920, een levensschets, bewerkt naar gegevens van G.D. Franquinet.
Flament