[Mensinga, Hendrik Pieter]
MENSINGA (Hendrik Pieter), geb. te Amsterdam 5 Oct. 1850, overl. te Haarlem 27 Jan. 1909, studeerde van 1868 tot 1872 aan de polytechnische school te Delft en verwierf in laatstgenoemd jaar het diploma van civiel ingenieur. Hij werd bij beschikking van den minister van koloniën van 30 Oct. 1872 ter beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Oost-Indië gesteld, om tot aspirant-ingenieur van den waterstaat aldaar benoemd te worden. In Indië aangekomen, werd hij als zoodanig benoemd bij beschikking van den Gouverneur-Generaal van 8 April 1873, en te Fort de Kock geplaatst. Bij beschikking van 22 Jan. 1875 werd hij ingenieur 3e, bij die van 15 Mei 1876 werd hij ingenieur 2e klasse, bij die van 10 Nov. 1887 ingenieur 1e klasse.
In 1881 werd hij bij de toen opgerichte afdeeling irrigatiën geplaatst. Haar eerste taak was, dezen tak van dienst in te voeren in Dewalt, een deel der residentie Samarang, hetwelk veel door hongersnooden geteisterd werd, alsmede in Grobogan in de residentie Bagelen. Tot 1885 woonde hij te Sedadie, daarna te Djepang. Op 5 Sept. 1888 werd hem verlof naar Europa verleend. In Dec. 1890 in Indië teruggekeerd, werd hij weder in dienst gesteld en, als eerstaanwezend ingenieur te Poerworedjo geplaatst. Op 26 Sept. 1896 tot hoofdingenieur 2e kl. benoemd, werd hij belast met de 2e afdeeling, ter standplaats Soerabaia. Reeds op 30 Mei 1897 tot hoofdingenieur 1e klasse bevorderd, werd hij in 1898 met de 4e afdeeling belast, doch behield zijn standplaats.
Eindelijk volgde 7 Oct. 1901 zijn benoeming tot directeur van het departement der publieke werken, te Batavia. Hij bleef dit tot zijn eervol ontslag bij beschikking van 15 Juni 1905.
Mensinga huwde A.G. van Hecking Colenbrander, bij wie hij een zoon en twee dochters had.
Ramaer