werd hij bij zoogen. promotio more majorum met den meesten lof tot doctor in de beide rechten bevorderd na verdediging van een proefschrift Exhibens interpretationem Jurisprudentiae Tullianae in Topicis expositae. De jeugdige geleerde werd al spoedig curator der hoogeschool te Franeker, terwijl het Provinc. Utr. Genootschap en de Mij van Ned. Letterkunde hem tot lid benoemden. In 1809 werd hij jachtofficier, in 1812 raad van het arrondiss. Heerenveen en vrederechter te Beetsterzwaag. In laatstgenoemd dorp stichtte hij het fraaie landgoed Lyndenstein, dat zich nog thans in al zijn schoonheid vertoont (de ‘Corneliastichting’ aldaar). In 1815 werd hij lid der Staten van Friesland en in 1816 grietman van Opsterland. Hij overleed in 1828, diep betreurd door zijn familie, maar ook door hen, die nog veel van zijn groote gaven voor het vaderland hadden verwacht. Hij was 16 Maart 1825 te Leeuwarden gehuwd met Cornelia Johanna Margaretha van Borcharen (1789-1864), dochter van Mr. Cornelis en van Johanna Petronella Coel. Uit dit huwelijk sproten een dochter en een zoon, Reinhard Boelens, baron v.L., die volgt.
Zie: Jaarb. Ned. Adel V, 463; Geneal. Herald. Bl. X, 375; Nederl. Adelsboek (1915); Siegenbeek, Gesch. Leidsche H.S. I, 374, 375; Handel. Msch. Ned. Lett. (1822), 48 vlg.; Handel. Prov. Utr. Genootsch. (1828); Kontst. en Letterb. (1802), 84-87, (1805), 274; Collot d'Escury, Holl. Roem; Bibl. Crit. Opusc. Wyttenb. I, 148; Bibl. Holth. N. 21, p. 98; Stamb. Fr. Adel I, 264; Baerdt v. Sminia, Verv. Naaml. v. Grietm. (1816-51), 42; Wapenheraut I, 98.
Regt