waard, waarom hij ook later lid werd van de commissie ter voorziening in geval van watersnood. Van 1863-1867 was hij burgemeester der gemeente Westervoort, van 1865-1871 lid der provinciale staten van Gelderland. Hij had zitting in de ridderschap van dat gewest en was daarvan als secretaris-thesaurier ook bestuurslid. In 1866 werd hij lid en was van 1876-1896 voorzitter van het college van regenten over de gevangenissen te Arnhem. Het werk onder de gevangenen had de liefde van zijn hart; ook voor het dienstdoend personeel aan de gevangenis deed hij veel. Gedurende tal van jaren was hij lid van het genootschap tot zedelijke verbetering; zijn eerste rede als lid der Eerste Kamer gold dan ook de belangen der gevangenen. Voor de Heldring-gestichten te Zetten werkte hij vele jaren als lid van de besturen van Bethel en Talitha. Hij was sedert 1875 commissaris en werd, na het aftreden van Jhr. Mr. J.K.W. Quarles van Ufford, in 1895 tot voorzitter der Maatsch. van Weldadigheid gekozen. In 1883 werd hij lid van het burgerl. armbestuur te Arnhem, was vele jaren bestuurslid der weesinrichting Neerbosch, terwijl de Vereen. tot Chr. Verpl. van Bedelaars en Landloopers, sinds in 1893 de Arbeiderskolonie ‘het Hoogeland’ werd geopend, zijn steun mocht genieten, inzonderheid na den dood van zijn zoon, die voor die inrichting zijn beste krachten en gaven had besteed. Voegen wij hier nog bij, dat v.L.S. lid was van het hoofdbestuur van den Militairen-Bond en bestuurslid van de Wilhelmina-Vereeniging (ten bate van verpleegsters der krankzinnigengestichten) en van het Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders
te Utrecht en dat de Zuid-Afrik.-Vereeniging en het Boeren-Comité, evenals de Nederl. Heide Maatsch., wat de afd. Arnhem betreft, zich in zijn medewerking mochten verheugen; voorts, dat hij de laatste drie jaar penningmeester van de Vereen. tot Chr. Verzorging van Zenuwlijders was, dat mede door zijn veelvuldige bemoeiingen het Sanatorium te Zeist uitnemend werd ingericht en dat hij in 1900 de vereeniging ‘Adelsfonds’ hielp stichten, dan is het duidelijk welk een groot verlies de weldadigheid en de liefdadigheid door zijn afsterven leed.
Sedert 19 Februari 1878 was hij kamerheer i.b.d.; in Aug. 1904 werd hij gekozen tot lid der Eerste Kamer.
Hij huwde op den huize ‘Wildhoef’ te Bloemen daal 2 Juli 1863 met Maria Catharina van Wickevoort Crommelin (1838-1896), dochter van Mr. Jan Pieter Adolf en van Cornelia Willink. Zij wonnen drie dochters en een zoon. De zoon, Mr. Jan Pieter Adolf, volgt; de jongste dochter Wilhelmina Philippina huwde met jhr. Mr. Hubert Willem van Asch van Wyck.
Zie: Adelsarchief, 1901, 212, 224, 225; Nederl. Adelsboek 1915, 144, 145; vooral: Tijdschr. v. Armenzorg VI (1905), 239 en P.C.J. Meys, in Erica, 1907, bl. 4-10 (met portret tegenover den titel); Alg. Ned. Familiebl. XIII (1900), 165.
Regt