der Protestanten waren. Liaucama kreeg een kanunnikdij in Paderborn en was proost te Osnabrück, toen hij voor de oprukkende legers der Zweden moest vluchten en bij zijne familie te Mechelen een schuilplaats vond, waar hij naar het voorbeeld van den zaligen Eelco Liaucama, norbertijner abt en martelaar (dl. VI, kol. 946), in de vervolging geduldig berustte. Hij overleed na een langdurige ziekte en koos zijn graf in de franciscaner-kerk te Mechelen. Hij werd aldaar, in het koor der kerk, begraven. Behalve een opschrift op zijn grafzerk, bevond zich in den muur naast het altaar nog een marmeren steen met gouden letters, de bijzonderheden uit zijn leven vermeldend. 1652 werd in zijn graf bijgezet de adellijke Fries Vitus Camminga, heer van Merchtem, echtgenoot van Sophie Anna Pippenpoy, vrouwe van Merchtem, dochter van Erard en Juliana van Liaucama, zuster van den proost. Deze, slechts 24 jaar oud, was gedood in een tweegevecht. Zijne echtgenoote Sophia overleed kinderloos op het kasteel Liaucama in Friesland 1670. In de heerlijkheid van Merchtem werd zij opgevolgd door Dirk van der Laan, gehuwd met Katharina Liaucama, dochter van Joris en van eene vrouwe Camminga.
Zie: v.d. Eijnde, Provincie, stad, en district van Mechelen opgeheldert II, 9-11; Sanderus, Chorographia sacra Brab. (ed. 1727) III, 176; M. Sacré, Gesch. der gem. Merchtem (Rousselaer 1904) 104-107.
Fruytier