vaardigden uit de drie groote steden over te laten en men zou daartoe in Deventer bij elkaar komen. Op weg daarheen werd echter v.I. door Wolter v.K. overvallen, gevankelijk naar diens slot gevoerd en eerst na langen tijd kon men zijn loslating verkrijgen. Daarbij beloofde v.I. onder eede zich weer bij het eerste opontbod bij Wolter in hechtenis te begeven (1466). Toen deze laatste hem nu werkelijk opriep, nam de Zwolsche regeering om den eed krachteloos te maken v.I. (dien zij zeer genegen was) gevangen. Wel werd hij op de Sassenpoort opgesloten, maar zijn gevangenschap werd op allerlei wijzen veraangenaamd; hij kon alleen op den herhaalden oproep van zijn zwager antwoorden, dat hij volkomen bereid was om te komen indien de Zwollenaars hem slechts wilden loslaten. Na den dood van W.v.K. (1483) openden zich voor hem de deuren van de Sassenpoort en werd hij door de Zwollenaars met 6 paarden in dienst genomen.
Hij was gehuwd met Machteld Elisabeth van Munster (Mönster), die zijn gevangenschap vrijwillig met hem deelde.
Zie: Revius, Daventria Ill. 115-118; v. Hattem, Beschr. van Zwolle II, hoofdst. 17; Arend, Alg. Gesch. des Vaderl. II, 3e st., 101. Overijs. Alman. 1836, 161-164, 1846, 127; v.d. Chijs, Munten der H.H. en Steden v. Overijssel, 93, 94.
Regt