Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 598]
| |
hiervóór, en van Sophia Everwijn. Reeds op jeugdigen leeftijd trad hij in zeedienst en werd in 1736 kapitein-ter-zee in dienst der Vereen. Nederl. In het volgend jaar was hij bevelhebber op het fregat ‘Zeepaard’, met 24 stukken, met welk schip hij zich op de reede van Salee terdege tegen de barbarijsche zeeroovers weerde en 19 Nov. 1737 twee marokkaansche roofschepen veroverde en verbrandde. In 1739 ontweldigde hij aan een kaper een fransch koopvaardijschip en noodzaakte een anderen een hollandsch schip, dat veroverd was, te doen zinken. 24 Juni 1739 werd Jan Hoeufft, oud 29 jaar, student te Leiden (Mat: Hon: c:). In 1743 voerde hij het bevel op de ‘Dolphijn’, die weder bestemd was op de barbarijsche kust te kruisen ter beveiliging van onze koopvaardijschepen; hij deed toen aan de Staten 9 Juli 1743 zijn beklag, dat de officieren van gezondheid te Cadix hem in quarantaine lieten liggen, omdat er in Ceuta een besmettelijke ziekte heerschte, niettegenstaande hij verklaard had, dat hij deze haven in het geheel niet had aangedaan. De Staten-Generaal besloten 6 Aug. 1743 daarover hun beklag te doen bij het Hof van Spanje. Als kapitein-luitenant ter zee diende Hoeufft onder den luitenant-admiraal Cornelis Schrijver (V, kol. 705); het blijkt, dat de goede gezindheid tusschen deze beiden veel te wenschen overliet. Vooral rezen de geschillen hoog in 1761 door het verongelukken op het Gom van 's lands schip van oorlog ‘de Meermin’, gecommandeerd geweest door den kapitein Bisdom. Schrijver beschuldigt Hoeufft zijn functiën slecht waar te nemen en de belangen der V.N. niet te behartigen, waarop Hoeufft zich verontschuldigt en zich tegen die beschuldigingen verdedigt. Bij resol. van 25 Nov. 1761 besluiten de Staten-Generaal de admiraliteit van Amsterdam te machtigen om in die geschillen te beslissen, wat evenwel in Juli 1763 nog niet had plaats gevonden. Het schijnt, dat Hoeufft in het gelijk is gesteld: was hij in 1762 bevorderd tot kapitein-commandeur, in 1766 werd hij schout-bijnacht, in 1768 vice-admiraal en 8 Maart 1773 luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland, ressorteerende onder de admiraliteit van Amsterdam. In 1781 werd hij nog kolonel van het eerste of lijfregiment mariniers van prins Willem V. Hij maakte zijn testament 1 Jan. 1781 voor Jan van der Star, notaris te Dordrecht, maakte zijn zoon tot universeel erfgenaam en werd in de Augustijnerkerk te Dordrecht met 8 kw. begraven. Jan Hoeufft huwde te Kleef in Maart 1755 met Louisa Margaretha von Diest (1733-1758), dochter van Hendrik en van Maria Margaretha von Steinberg. Uit dit huwelijk sproot slechts één zoon Mr. Jacob Hendrik Hoeufft, wiens biografie in dl. III, kol. 595 voorkomt. Zie: Wagenaar, Vad. Hist. XIX, 219; Recueil van alle de Placaten .... betr. de Admiraliteiten .... ('s Gravenhage, Scheltus ao. 1744) IV, 754, 755, VIII, 787; Genealogie Hoeufft, 161-165, 187-189. Regt |
|