ondergeschikt is aan zijn ethische beschouwingen. De ‘Simon’ is verder aan aesthetische problemen gewijd, met name aan dat van het onderscheid der verschillende kunsten, waarbij Hemsterhuis Lessing's ideeën zeer nabij komt, hoewel hij waarschijnlijk diens Laocoon niet kent. Ook de laatste voltooide dialoog van Hemsterhuis, de Alexis ou de l'age d'or (1787) behandelt aesthetische vraagstukken, terwijl dit werk zijn naam ontleent aan de daarin uitgesproken gedachte, dat het gouden tijdperk niet achter, maar vóór ons ligt, daar de evolutie van den geest den mensch leiden zal tot een bewusten terugkeer naar de natuur. Hemsterhuis' laatste geschrift, de Lettre sur l'athéisme (1787, verschenen in 1789), en eenige onvoltooide werkjes als de Réflexions sur la République des Provinces- Unies en de Alexis II ou du militaire zijn van geringe beteekenis.
Hemsterhuis' wijsbegeerte is geen wèlsluitend systeem, terwijl helderheid en logische door-dachtheid dikwijls verre te zoeken zijn. Haar beteekenis ligt vooral hierin, dat ze, ondanks eigen rationalisme, een vroege reactie is tegen rationalisme en verlichting, doordat ze, naar het voorbeeld van Rousseau, opkomt voor derechten der individualiteit en aan deze een nieuwen grondslag geeft in de zelfverzekerdheid van het gevoel. In Hemsterhuis' werkjes komt niet een nieuwe philosofie, doch wel een nieuw levensgevoel aan het woord. Het krijgt bij hem een eenigszins gedempten toon, doordat het zich uit in de vormen van het herleef de humanisme; de natuurmensch van Rousseau is bij Hemsterhuis de geïdealiseerde Griek uit den bloeitijd der grieksche beschaving. Humanistisch is Hemsterhuis echter ook weer niet geheel, omdat uit zijn werk sterk spreekt het nameloos, altijd onbevredigd verlangen van den modernen mensch. Aan zijn platonisme hechte men geen overdreven beteekenis; het teruggaan op Socrates is een karakteristieke trek van het irrationalisme van dien tijd.
Uit het feit, dat Hemsterhuis' denkbeelden zoo geheel passen in de geestelijke sfeer van het laatste deel der achttiende eeuw, is het te verklaren, dat ze met name in Duitschland zulk een verrassenden opgang hebben gemaakt. Jacobi, persoonlijk met Hemsterhuis bevriend, vertaalt diens Alexis en de Lettre sur l'athéisme en verkondigt in zijn philosofie tal van gedachten, die zeer sterk met die van Hemsterhuis overeenstemmen. Herder dweept met den hollandschen denker, vertaalt diens Lettre sur les désirs en vult deze aan met zijn opstel Liebe und Selbstheit. Goethe leest Hemsterhuis' geschriften, terwijl de jonge Schiller zich in zijn denkbeelden nauw aan dezen verwant toont. De duitsche romantiek beschouwt in haar eerste periode Hemsterhuis als een harer voorgangers. Hij is de geliefde auteur van A.W. Schlegel. Friedrich Schlegel spreekt steeds met groote bewondering over hem en sluit zich in zijn Jugendschriften herhaaldelijk bij hem aan. Novalis vooral stelt Hemsterhuis zeer hoog en heeft in zijn magisch idealisme van diens wijsbegeerte een dankbaar gebruik gemaakt. Zelfs aan Jean Paul, Schleiermacher en Bettina is Hemsterhuis' werk bekend.
Van Hemsterhuis' werkjes verschenen tijdens zijn leven voornamelijk particuliere drukken, die thans zeldzaam zijn. Na een duitsche vertaling van 1782 verscheen in 1792 een editie zijner werken te Parijs (ed. H.J. Jansen), waarvan in 1809 een tweede druk. In 1825 verscheen een belgische uitgave van S.v.d. Weyer. Een derde uitgave, bezorgd door L.S.P. Meyboom, verscheen in Leeuwarden (1846-50), waarvan het derde deel een