een critische beschouwing van de tot de berekening geleid hebbende methodes gaf, welk werk mede door de Academie (1862) werd gepubliceerd. Na sinds 1857 schoolopziener en sinds 1858 lid van den gemeenteraad te Deventer geweest te zijn, verliet hij deze stad toen hij in 1863 te Leiden tot buitengewoon hoogleeraar werd benoemd, welk ambt hij 25 Sept. 1863 aanvaardde met een rede Over de magt van het zoogenaamd onbestaanbare in de wiskunde. Als opvolger van Verdam werd hij in 1867 gewoon hoogleeraar. Niet alleen schreef hij in de volgende jaren menige verhandeling in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Academie of in de Archives néerlandaises over de integraalrekening, in andere tijdschriften gaf hij talrijke recensies van werken op het gebied van onderwijs, dat zijn belangstelling bleef behouden. Reeds sinds de verschijning van zijn eerste hoofdwerk was hem het lidmaatschap van verschillende binnen- en buitenlandsche geleerde genootschappen aangeboden en ook later werden zijne groote verdiensten op verschillende wijzen gehuldigd. Hoewel hij reeds vroeger over de geschiedenis der logarithmen had geschreven, was het voornamelijk sinds 1872 dat de geschiedenis der wis- en natuurkundige wetenschappen, en vooral die der hollandsche wiskundigen zijn aandacht trok en hij zich meer en meer aan die studie ging wijden. Na eenige opstellen in het Bullettino van prins Boncompagni (met welken hij sinds dien in verbinding bleef) en elders, verscheen sinds 1874 in de Versl. en Meded. der Kon. Ac. de eerste der lange reeks van Bouwstoffen voor de geschiedenis der wis- en natuurkundige wetenschappen in de Nederlanden, waaraan hij tot zijn dood is werkzaam gebleven. Vooral zijn deze van belang voor de bibliographie, die de H., ook voor de niet behandelde schrijvers, nog completeerde door de uitgave in het Bullettino van de
Bibliographie néerlandaise historico-scientifique des ouvrages ... sur les sciences mathématiques et physiques (1881-1883), ook afzonderlijk verschenen, evenals de Bouwstoffen. Ook deed hij zeldzaam geworden werken van de Witt (1879), Spinoza en Girard (1884) herdrukken en gaf hij twee handschriften uit van Stevin (1884). Sinds 1882 was hij een drijfkracht van de door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen ondernomen uitgave der Oeuvres complètes de Christiaan Huygens. Ook na zijn emeritaat in 1892 bleef de H. te Leiden wonen, aan welks universiteit hij een groot deel van zijne omvangrijke boekerij vermaakte. Uit zijn huwelijk bleven hem vier kinderen over.
Zie voor een volledige bibliographie zijner werken de levensbeschrijving in Nieuw Archief voor wiskunde, 2e Reeks, dl. II (1896), p. I-XXVIII.
de Waard