en vele Katholieken als zoodanig opgenomen. Veel dreigender werd de stemming tegen Grooff, toen hij Grube, pastoor van Semarang, Cartenstat (zie dit deel kol. 280) pastoor van Soerabaja en van Dijk, onderpastoor te Batavia suspendeerde, die zich te weinig priesterlijk gedroegen. Het kerkbestuur van Semarang nam openlijk stelling tegen hem door het sluiten der kerk.
Heuvels, door G. naar Semarang gezonden, om pastoor Grubbe den suspensiebrief te overhandigen, diende dan ook een klacht in bij den resident en G. wendde zich met een verzoek tot den waarnemenden gouverneur-generaal, doch niets mocht baten. Beiden hadden geen ander gevolg dan dat den 29. September een gouvernementsbesluit verscheen, waarbij Heuvels van Semarang werd verwijderd en tevens werd medegedeeld, dat ook Kerstens door G. naar Soerabaja gezonden, ter vervanging van Cartenstat, van Soerabaja zou verwijderd worden, indien hij zich waarnemend pastoor durfde noemen. Intusschen was den 27. September te Batavia aangekomen de Gouverneur-Generaal Jan Jacob Rochussen, die den 30. September het Bestuur aanvaardde. Reeds op de audiëntie, waarop G. verscheen, bleek, dat van dezen bewindsman voor hem niet veel goeds te verwachten was. Deze ontving de klachten van Semarang en Soerabaja uit tegen G. ingebracht en zond de desbetreffende stukken door aan G. om consideratie en advies onder bijvoeging eener missive, waarin werd geëischt: 1e overlegging der suspensiebrieven (van Cartenstat, Grube en van Dijk), 2e. afschrift der bevelen, welke vroeger aan de gesuspendeerde geestelijken waren gegeven (uitgezonderd hetgeen rechtstreeks op de regeling der godsdienstoefening betrekking mocht hebben). G. antwoordde op beide stukken, doch weigerde de afschriften, daar hij hieromtrent slechts aan den Heiligen Stoel verantwoording verschuldigd was. Welken indruk dit antwoord van Grooff maakte op den gouverneur-generaal, die bij gelegenheid der audiëntie, waarover wij spraken, als zijn meening had te kennen gegeven, dat elk departement, of college, van welken aard ook, afhankelijk was van het indisch bestuur en hij derhalve een afzonderlijk gezag, onder welken titel ook, nimmer zou erkennen, is duidelijk. Bovendien had de nieuwe landvoogd op bedoelde audiëntie zijn misnoegen doen blijken over de ‘onkoloniale handelswijze’ van G. in
Indië en over de suspensie van de pastoors van Semarang en Soerabaja, door den gouverneur-generaal als zoodanig benoemd. Bij besluit van den gouverneur-generaal van 15 Nov. 1845 nr. 3, werd Kerstens dan ook van Soerabaja verwijderd, ‘omdat hij zich niet ontziet openbaren dienst in de R.K. Kerk te verrichten zonder daartoe overeenkomstig de bestaande verordeningen bevoegd te zijn’. In dit besluit werd eveneens aan Kerstens, Heuvels, Escherich en van den Brand verboden eenige godsdienstoefeningen in Indië te verrichten.
G. besloot nu zijn vertrouweling en secretaris Escherich naar Holland te zenden om zijn zaak te gaan bepleiten bij de hooge geestelijkheid en de tusschenkomst van het ministerie van R.K. Eeredienst in te roepen. Einde Januari 1846 kwam Escherich in Holland aan, doch inmiddels had G. van den gouverneur-generaal een kabinetsmissive d.d. 8 Dec. 1845, nr. 249 ontvangen houdende een gebiedend verzoek de suspensie der pastoors van Semarang en Soerabaja in te trekken. Daar G. weigerde aan het verzoek te voldoen, ontving hij op 18 Januari 1846 een brief met het verzoek zich te vervoegen bij den