(van 5 Juli 1814-9 Mei 1826), vice-president van het syndicaat, waarnemend minister van Financiën (van 10 Jan.-1 Juni 1837 en van 9 Jan. - 31 Juli 1840), lid der Eerste Kamer (van 9 Mei 1826 tot 24 Maart 1846), waarvan hij ook voorzitter is geweest (1838-1845), en minister van Staat. Hij genoot de achting en waardeering van koning Willem I, die hem vaak raadpleegde, vooral over de regeling van 's rijks financiën. Toen in 1839 een staatscommissie werd benoemd om den verwarden financiëelen toestand des rijks na te gaan en voorstellen tot verbetering te doen, werd hij tot voorzitter benoemd.
Hij was driemaal gehuwd 1o met Jacobina Maria van Schack, 2o met Cornelia Pilander, 3o met Agatha Anna van Assendelft de Coningh.
Zie: Lodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenkst. II, 121, 283; Gedenkschr. van de Kon. Orde der Unie (1810) 41; Handel. v.d. Jaarl. Verg. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leiden (1847) 14-16; Colenbrander, Gedenkst. dl. VII. vlg. passim.
van Heijnsbergen