dien de handteekening van van Geel meer dan eens zeer handig in die van Metsu veranderd is. Ook herinnert hij in zijn wijze van behandeling meermalen aan zijn stadgenoot. Jacob Ochtervelt. Als onderwerp voor zijn schilderijen koos hij bij voorkeur huiselijke en bijbelsche tafereelen; volgens sommigen schilderde hij ook zeegezichten, maar dit berust waarschijnlijk op verwarring met een Jan of Johannes van Geel, die in enkele catalogi vermeld wordt. Als portretschilder deed hij zich kennen door het schilderen van zijn eigen afbeelding, thans in het Rijksmuseum te Amsterdam. Jacob Houbraken vervaardigde hiernaar een gravure ten behoeve der uitgave van van Geel's Gedichten, hieronder genoemd, en J.M. Quinkhard maakte er een miniatuur van. Behalve dit portret zijn nog de volgende schilderijen van Joost van Geel bekend: 1o Moeder met min en kind (Museum te Rotterdam), dat als zijn beste werk beschouwd wordt; 2o Musiceerend gezelschap (in 1898 in het bezit van den kunsthandelaar Ch. Sedelmeyer te Parijs); 3o Dame, die zingt en op de luit speelt, terwijl een jonge man naast haar staat (Ermitage te St. Petersburg); 4o Simson en Delila (Gal. Liechtenstein te Weenen; waarschijnlijk is dit het schilderij, dat zich op zijn portret
op den achtergrond bevindt); 5o Kaartspelend gezelschap (verz. Wachtmeister te Vanas in Zweden); 6o Meisje, dat van een negerjongen een brief aanneemt (verz. J. Lenglart te Rijssel); 7o Meisje met een hondje op haar schoot (verz. Rutt en te Luik); 8o Dame, die ooft van een schotel neemt (verz. J. Porgès te Parijs); 9o Twee vrouwen in gesprek met een man (verz. lord Rothschild te Londen, vermeld als van Caspar Netscher); 10o Lezende dame aan een tafel (gedat. 1674, verz. Lewis Fry te Bristol); 11o Dame, een medaillon beschouwend, dat ze uit een brief genomen heeft (verz. H.C. Frick te New York, vroeger aan Metsu toegeschreven); 12o Genezing van Petrus' schoonmoeder (gedat. 1666, in Maart 1896 in het bezit van den kunsthandel Thomas Lawrie and Son te Londen, vroeger insgelijks op naam van Metsu, maar volgens Dr. C. Hofstede de Groot wellicht van van Geel, van wien bekend is dat hij een schilderij dit onderwerp voorstellende nagelaten heeft). Bovendien vermelden oude veilingscatalogi nog een zevental schilderijen van van Geel, alsmede eenige teekeningen voorstellende rotterdamsche stadsgezichten van en naar hem, welke echter nog niet zijn teruggevonden. Lebrun, die zijn inlichtingen had van den verzamelaar Gerrit van der Pot, heer van Groeneveld, wiens vrouw een kleindochter van van Geel was, deelt mede, dat hij in den laatsten tijd van zijn leven al zijn werken heeft vernietigd om den geringen dunk, dien hij er van koesterde, maar waarschijnlijk paste hij door een misverstand op van Geel's schilderijen toe wat, gelijk hieronder zal blijken, op diens gedichten betrekking had. Bevoegde beoordeelaars achten hem een dilettant van groote begaafdheid maar geringe verbeeldingskracht, die, wanneer hij zich
geheel aan de kunst had kunnen wijden, waarschijnlijk een voortreffelijk schilder had kunnen worden, maar thans niet meer is dan een verdienstelijk navolger.
Van Geel schijnt de voortbrengselen van zijn penseel hooger te hebben gesteld dan die van zijn pen; althans op zijn zelfportret wijst hij niet naar een bundel zijner gedichten, maar naar het bovenvermelde schilderij van Simson en Delila. Bij zijn leven werden dan ook slechts enkele zijner gedichten uitgegeven. Zoo verscheen afzonderlijk: J. van Geels Tranen, gestort op 't lijk van Hare Majesteit Maria, door Gods genade Koninginne