aldaar 23 Febr. 1781 en werd in de kerk onder den preekstoel begraven. Hij trad in 1765 in het huwelijk met Geertruida Palthe, uit welk huwelijk 3 zoons en 2 dochters werden geboren. Zijn zoon Antonius overleed in 1828 te Weener, zijn zoon Lucretius Bernardus in 1825 te Bonde. In 1773 werd hij naar den Haag afgevaardigd voor de nieuwe psalmberijming, van welke werkzaamheden hij 21 Sept. 1773 verslag deed aan drost en gedeputeerden. Uit de kas van het landschap ontving hij voor een afwezigheid van 203 dagen een schadeloosstelling van ƒ 1218. Folmer was lid van de Maatschappij der Ned. letterkunde. Hij heeft een aantal gedichten nagelaten. Aan de kerk te Dwingelo schonk hij een psalmboek, waarin hij een gedichtje schreef.
Zijn portret is gegraveerd door J. Houbraken.
Zie: Boekzaal der geleerde wereld 1781, 328, 330; van Ipen, Historie van het psalmgezang I, 318, 329, II, 249; van Schaick, Feestrede ter herinnering aan het 250-jarig bestaan van de Hervormde gemeente te Dwingelo 14, 32; Nieuwe Drentsche Volksalmanak XXIV (1906), 80; de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. protest, godgel. in Nederl. III, 85.
Scholte