[Florijn, Jacob]
FLORIJN (Jacob), mathematicus, ged. 7 Maart 1751 te Deventer als zoon van Derk Florijn en Joanna Fronten, overl. 13 Febr. 1818 te Amsterdam, werd in 1771 aangesteld tot mathematicus en examinator der zeeofficieren bij de Admiraliteit op de Maas en tot mathematicus der stad Rotterdam. Veel is door hem geschreven op wiskundig gebied en hij was lid van verschillende wetenschappelijke genootschappen en vereenigingen. Hij was o.a. lid-correspondent van de ‘commissie tot de zaaken, het vinden der lengte op zee en de verbetering der zeekaarten betreffende’, werd in 1790 lid van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam en sinds de oprichting van het Koninklijk-Ned. Instituut behoorde hij tot de leden daarvan. In 1795 kreeg hij van het committé van Marine de benoeming tot examinator-generaal der zeeofficieren, waarna hij zich in den Haag vestigde en aldaar in 1798 lid der stedelijke regeering werd. Na 1809 woonde hij in Amsterdam. Te Rotterdam was hij 25 Sept. 1774 gehuwd met Geertruy Voorburg.
Van zijn geschriften zijn te noemen: Grondbeginselen der hoogere Meetkunde bevattende de voornaamste eigenschappen der Kegelsneden en van eenige andere kromme lijnen (Rott. 1794, m. pl.); De arithmetica of rekenkunst op den koophandel toegepast, verbeterde druk (Amst. 1803); Verhandeling over het sommeren en interpoleren van Arithmetische seriën (Amst. 1816); Onderrigt in het boekhouden, en in de wijze van het aanleggen der drie hoofdboeken (Amst. 1819); In de Verhandelingen van het Koninklijk Nederlandsch Instituut komen van hem voor: Beschouwingen van eene merkwaardige algemeene eigenschap des Cirkels (2de deel, Amst. 1816); Over de beweging van een wiel, op een' effen grond gelijkmatig voortloopende (7de deel, Amst. 1825); In het derde deel der Nieuwe Verhandelingen (Rott. 1803) van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te