[Dompeling, Jacob Abraham]
DOMPELING (Jacob Abraham), geb. te Utrecht 23 Sept. 1787, overl. 13 Mrt. 1873, studeerde te Utrecht (ing. 3 Jan. 1804) en werd predikant te Burgh op Schouwen 17 April 1814 en zes maanden later te Zierikzee. 10 April 1823 aanvaard de hij het ambt van hoogleeraar in de wijsbegeerte aan het Athenaeum te Deventer met een redevoering in het Latijn over De waarheid en de wijze waarop zij kan verkregen of gevonden worden. In Nov. 1831 sprak hij over De macht en de voortreffelijkheid der mathesis om den geest voor te bereiden tot studie der overige wetenschappen. Hij bezat een merkwaardig talent om onderwijs te geven in de wis- en natuurkunde. Te Zierikzee is in 1821 nog van hem verschenen: Leerrede bij gelegenheid van de oprichting der nieuwe Zierikzeesche visscherij op 28 Nov. 1819 en Aanspraak bij het uitvaren der eerste haringschepen (14 Juli 1820), verrijkt met vele aanteekeningen.
D. was gehuwd met Maria Martha Taats (1788-1866), dochter van Boudewijn de Lichte Taats en Johanna Bouvin. Zijn zoon Jan Boudewijn volgt.
Zie: Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen I, 161; Alb. Studios. van Utrecht.
Mulder