dienst, hetwelk hem 30 Sept. 1879 met ingang van 15 Oct. d.a.v. eervol werd. verleend De fabrieken van genoemde firma bestonden uit eene distilleerderij en eene glasblazerij. De familie had geld gestoken in eene heide-ontginning bij Mil in de Noord-Brabantsche Peel, genaamd de Prinsenpeel. Daar de leider dier ontginning door zwakke gezondheid niet in functie kon blijven, nam Cremers de leiding op zich en daardoor kreeg hij zooveel inzicht in ontginning, dat hij eenige jaren later gekozen werd tot commissaris der maatschappij Helenaveen, de concurrent van de maatschappij Griendtsveen (zie VI, kol. 634).
Door de Prinsenpeel kwam hij in aanraking met den Noord-Brabantsch-Duitschen spoorweg, van welken hij in 1882 commissaris, later president-commissaris werd. De aanleg van den stoomtramweg Tiel-Buren-Kuilenburg is door hem voorbereid; toen een directeur hiervoor benoemd werd, heeft hij zich teruggetrokken. Hij werd hiervan toen commissaris.
Hij werd in Jan. 1883 dijkgraaf van het polderdistrict Kuilenburg, in Aug. 1887 heemraad en in Sept. 1891 voorzitter van het waterschap de Linge-uitwatering, dat het kanaal van Steenenhoek beheert.
In het Gedenkboek van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1847-1897, blz. 153, schreef hij: De bedijkingen langs de hoofdtakken van den Rijn. De Lekdijk bovendams.
Hij huwde 23 Aug. 1877 Elisabeth Maria van Hoytema, geb. 31 Oct. 1853, die hem overleefde, bij wie hij een zoon, hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat, een bijzonder begaafd man, die 21 Juni 1925 te Cairo is overleden, en twee dochters had.
Ramaer