[Colonia, Adam de (1)]
COLONIA (Adam de) (1), schilder, geb. in 1572 of 1573 te Antwerpen. Zijn vader heette Louys de Colonia, zijn moeder waarschijnlijk Tanneken van Barlaymont. Heel dikwijls komt hij voor als Adam Louysz. of Lodewycxz, ook wel alleen als Adam de schilder. Vermoedelijk heeft de behoefte aan godsdienstvrijheid hem naar de noordelijke Nederlanden gedreven. Wanneer hij zich te Rotterdam gevestigd heeft, blijkt niet; 12 Oct. 1593 huwde hij daar met Beatrijs Dircxd. van Beyeren. Van zijn werk is ons heel weinig bekend. Het Museum Boijmans bezit volgens den catalogus van 1892 een schilderij van hem, voorstellende een dorpsbrand; Dr. Jan Sysmus in zijn schildersregister noemt hem een ‘redelijk conterfeiter’, doch geen enkel portret van hem schijnt bewaard gebleven te zijn. Uit een zijner testamenten blijkt, dat hij o.a. zijn eigen portret geschilderd heeft en naliet aan zijn zoon Jacob, die dit bij testament met de portretten van Beatrix van Beyeren en van Nicolaes van Beyeren, zijn oom, legateerde aan zijn nicht Beatrix van Hees. Nog zeven andere conterfeitsels komen in den inventaris van den boedel van Jacob voor, o.a. een, waarop deze met zijn vier broeders afgebeeld was. Onwillekeurig houden wij, voor een deel daarvan althans Adam de Colonia voor den ongenoemden schilder dezer portretten. Volgens van Spaan waren de ‘Koloniën’ (zie ook hierna) ‘brave Kersnagten- Maneschijn- en Beestenschilders’. De schilder Adam Louysz., die in 1598 opgenomen werd in het St. Lucasgilde te Dordt, zal wel dezelfde zijn als de hier behandelde, dien wij dan in 1606 alweer te Rotterdam aantreffen, waar sinds dien
tijd zijn naam veelvuldig voorkomt als kooper en verkooper van huizen. Een heel complex woningen aan de Delftschevaart o.a. de huizen ‘de Poth’ en ‘de groene Zode’ behoorden hem, later zijn zoon Jacob. Het blijkt, dat hij vóór 16 Nov. 1644 de stad metterwoon verlaten heeft; waarschijnlijk was hij naar Oudenbosch vertrokken, waar hij ook 11 Mei 1648 woonde en waar een familielid van hem burgemeester was. Zijn vrouw stierf in Mei 1646 te Rotterdam in het huis de Pot en zelf overleed hij daar in Aug. 1651 en werd begraven in de Groote kerk in zijn eigen graf, noordpand no. 206. Van zijn vijf zonen, hiervoor genoemd, overleefden slechts Isaac en Jacob hun vader; ook Tanneken Adamsd. gehuwd met Bernardus Hovius, meester, later conrector aan de latijnsche school te Rotterdam, was hem voorgegaan. Zie voor Isaac hierna. Jacob was eerst apotheker, doch daarna tegelbakker in zijn vaderstad. Hij stierf in 1700, zonder kinderen na te laten. Blijkens zijn boedelinventaris was hij een zeer welgesteld man en in zijn boedel werden zeventien kleine en acht en dertig grootere schilderijen aangetroffen, waarvan maar enkele makers worden opgegeven. Jacob's overleden zoon Louis schijnt, te oordeelen naar de vier zich in den boedel bevindende teekeningen van hem, ook aan de kunst gedaan te hebben.
Zie: Oud-Holland (1890) bl. 2 en (1913) bl. 142; van Spaan, Beschrijving van Rotterdam, bl. 421-422; Rott. Historiebladen, 3de afd. dl. I,