praefect Scholten. Toen deze in 1842, tot herstel van gezondheid, met verlof moest gaan, stelde hij C. aan tot vice-praefectus. Cartenstat werd den 25. Januari 1842 officieel door de Congr. de Prop. Fide als zoodanig benoemd en trad den 4. Febr. 1842 bij het vertrek van den apostolischen praefect in functie. Hij geraakte echter spoedig in onmin met de hem onderhoorige geestelijkheid. Onder meer kreeg hij moeilijkheden met pastoor A.D. Godthardt, die werkzaam was te Soerabaja. Den 20. Maart 1843 verzocht deze aan den vice-praefectus, bij de regeering een reis naar de Molukken voor hem te willen aanvragen, om botsingen met pastoor Thijssen, eveneens te S. werkzaam, te vermijden; zoo niet, dat hij dan zou mogen repatrieeren. Zonder evenwel het antwoord van Cartenstat af te wachten, verliet Godthardt Soerabaja en kwam den 13. April te Batavia aan. Daar beklaagde hij zich o.a. dat pastoor Thijssen hem hinderde in zijn werkzaamheden en bracht beschuldigingen in over diens zedelijk gedrag. De vice-praefect verbood hem te vertrekken onder bedreiging met suspensie en won inlichtingen in. Godthardt diende inmiddels een request in bij den G.G. om ontslag uit den dienst en verlof om naar Europa terug te keeren, hetgeen hem na ingewonnen advies van Cartenstat, werd verleend. Op verzoek van den Gouverneur Generaal stelde Cartenstat thans een onderzoek in loco in. De klachten tegen Thijssen bleken volkomen gegrond. Daarop werd Thijssen den 31. September kerkelijk gesuspendeerd en bij Gouvernementsbesluit van 7 October 1844 van zijn bediening ontslagen.
In het vooruitzicht van een spoedige komst van een nieuw hoofd der missie had Cartenstat aan de regeering voorgesteld hem te benoemen tot pastoor te Soerabaja, hetgeen bij Gouvernementsbesluit van 7 October 1844 geschiedde. Den 21. April 1845 arriveerde de apostolische vicaris mgr. J. Grooff, tit. bisschop van Canéa, de nieuwe missie-overste. Cartenstat vertrok den 31. Mei naar Soerabaja. Hij kwam spoedig in conflict met den nieuwen bisschop en werd wegens zijn wereldsche gedragingen den 10. September tegelijk met eenige anderen gesuspendeerd. Het Gouvernement echter was met mgr. J. Grooff niet zeer ingenomen en dwong dezen reeds in Februari Indië te verlaten. De G.G. belastte Cartenstat weder met de kerkelijke bediening van Batavia. Daar C. nog steeds gesuspendeerd was, wilden de Katholieken van Batavia de godsdienstoefening niet bijwonen. Mgr. Grooff werd door Koning Willem II in het gelijk gesteld en bij K.B. van 5 Mei 1846 no. 55 nog voor zijn aankomst in Nederland werden de rechten van dienstdoend geestelijke aan Cartenstat en eenige anderen ontnomen. C. moest nu Indië verlaten. Hij begaf zich naar Rome en overleed aldaar in 1881.
Kleijntjens