[Busschius, Michiel]
BUSSCHIUS (Michiel), geb. te Zanow of Zana, in Pommeren, 1625, overl. te Franeker 13 Juli 1681. Hij bezocht verscheidene hoogescholen van Duitschland en de Nederlanden, o.a. Königsberg, Franeker, Leiden en Heidelberg. 25 Aug. 1651 als academie-burger te Franeker ingeschreven, nam hem George Frederik van Schwartzenberg en Hohenlandsberg tot praeceptor bij zijn zoons, en belastte hem met verscheidene commissiën naar Frankfort, Spiers, Würzburg en Weenen. Hij bracht verscheidene jaren in Duitschland met zijn kweekelingen door. Men ontmoet Busschius in 1659 te Presburg, vervolgens kwam hij terug te Heidelberg, en daar ontving hij een brief der curatoren van Frieslands hoogeschool, gedagt. 7 Sept. 1665, waarbij hem het professoraat van Huber werd aangeboden. Hij aanvaardde dit ambt 27 Febr. 1666. 22 Maart van het volgende jaar werd hem toegestaan dispuutcolleges te houden en bijzondere lessen over de rechten te geven. De hoogleeraar Tobias Andreae heeft eene latijnsche lijkrede op hem gehouden.
Hij is de schrijver van een klein werkje, getiteld: De Natura ac Jure Bonorum Ecclesiasticorum, De aanleiding tot het schrijven van dit werkje was de twist, ontstaan tusschen den magistraat en de predikanten te Utrecht over het gebruik der geestelijke goederen. Verder is van Busschius verschenen: Oratio, qua post Belli Anglo-Belgici recitatas causas ac species, Pacem e coelo reducem Celsiss. Foederati Belgii Proceribus gratulatur (Franeq. 1667); Oratio habita praesente, et in Athenaeo frisico ingenii cultum capessente Celsiss. et Illustriss. Henrico Casimiro, Nassaviae Principe (Franeq. 1672);
Zie: E.L. Vriemoet, Athen. Fris. 492-494; Paquot, Mém. litter. X, 232-234; Chalmot, Biogr. Woordenb. V.
Rosenstein