[Buddingh, Huibert Jacobus]
BUDDINGH (Huibert Jacobus), geb. te Renen 19 Jan. 1810, overl. te Goes 16 Nov. 1870, zoon van Willem B. en Antonia Sandbrink. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid en nam in dien tijd deel aan den Tiendaagschen veldtocht. Hij werd predikant te Biggekerke in 1834, maar reeds in 1836 trad hij uit de ‘staande kerk’, en werd ‘reizend prediker’, wat een in die dagen gevaarlijk werk was. Toen de ‘afgescheidenen’ zich organiseerden, werd hij predikant te Groningen, maar in 1848 ging hij met eenige geestverwanten naar Amerika. Na een zwervend leven keerde hij terug naar Goes, waar hij een ‘vrije gemeente’ stichtte. Hij is verguisd, maar ook vergood, ijverde tegen remplaçanten, vaccineeren en het sluiten van verzekeringen. Ook stichtte hij bijzondere scholen. In zijn preeken toonde hij zich vóór alles volksredenaar; ontroerend was het te luisteren naar zijn tallooze bevindingen en wonderbaarlijke gebedsverhooringen. Onder de Zeeuwen is hij zeker nog niet vergeten.
Hij schreef: Toetssteen of het bewijs uit bijna 200 schriftuurplaatsen bijgebragt om de Godheid van onzen Verlosser te staven overeenkomstig het kerkelijk leerstelsel door J.F.G. Vergeleken met de voorstelling van de leer der H. Schriften omtrent de ware Godheid des Heeren (Gorinch. 1868); Wat zegt de Heilige Schrift? of belijdenis door vrienden geschreven, die door vijanden mag gelezen worden, drie stukken in één deel onder den titel: Wat ik geloof? (Gorinch. 1869); Het leven van William Tennent .... waarin belangrijke bijzonderheden vervat in een verhaal van zijn driedaagsche bewusteloosheid of schijnbaren dood .... (Dordr. 1863). Voorts vertaalde hij vele werken uit het Engelsch, o.a. God, de kassier van de armen, of de geloofsbank .... ('s Gravenh. 1857); Verhaal van des Heeren leidingen met George Muller (Zierikzee 1861); Beschouwingen over het duizendjarig rijk (Gorinch.