voegde bij zijn voormaligen overste Tydeman Grauwert, die als rector arbeidde aan de stichting van de chartreuse Nieuwlicht. In 1397 werd deze nieuwe nederzetting bij de orde ingelijfd en de ‘rector’ tot prior benoemd.
In 1398 werd Grauwert van zijn bestuursambt ontheven en benoemde het generaal-kapittel van Seiz (Oostenrijk), dat tijdens de scheuring dezelfde rechten had als de Grande Chartreuse, Theodoricus Brune tot diens opvolger. Veel was er nog te doen aan de voltooiing van den bouw. In 1401 ontving B. op zijn herhaald verzoek van het bestuur der orde ‘Misericordia’. In zijn plaats werd nu aan Diederik Sloyer (zie art. in dit deel) het bestuur des kloosters opgedragen.
Nadat in het voorjaar van 1410 de eenheid in de kartuizerorde was hersteld, kon Diederik Bruyne naar zijn moederhuis in Brugge terugkeeren. Hier bekleedde hij nu achtereenvolgens nog de functies van vicarius en prior. In September 1428 werd hij aldaar begraven.
Zie: le Vasseur, Ephemerides Ordinis Cartus. III (Monstrolii 1891) 333; le Couteux
Annales Ordinis Cartus. VI (Monstrolii 1890), 447-448, 472-474, 537-538; H.J.J. Scholtens, Een Boek over Karthuizers (Roermond 1924) passim; Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utrecht, 9de deel (1886) 133-140, 155, 316; Maisons de l' Ordre des Chartreux II (Parkminster 1915) 195-196, 233-234.
Scholtens