[Brouwer, Hendrikus]
BROUWER (Hendrikus), geb. te Meeden 11 Dec. 1823, overl. 8 Nov. 1885, enkele maanden na zijn emeritaat, te Oirschot, zoon van Laur. Meijer Brouwer, predikant te Meeden. Hij studeerde in de godgeleerdheid te Leiden, werd predikant te Koekange 5 April 1846, te Oudkerk in April 1849, te Veendam in 1857, te Zwolle in 1863, te Oirschot 11 Mei 1884; emeritus 1 Aug. 1885. Hij schreef artikelen in Geloof en Vrijheid, zie vooral den 3den en 4den jaargang; in het bijzonder zijn opstel over Het optreden van Hervormde Leeraars bij de Remonstranten te Rotterdam en in de Wetenschappelijke bijdragen tot opbouw der Evangelische kerk; voorts Joh. Wessel Gansfort (Schoonh. 1854 en 1856), twee deelen. Behalve eenige preeken, b.v. afscheidsrede van Oudkerk; intreerede te Veendam; woorden bij de begrafenis van Ds. A.W. Nanninga; een woord na den dood van zijne vrouw (gesproken 12 Maart 1871); De kerkhervorming herdacht (Amst. 1868), verscheen verder van hem in druk: De vasthoudendheid aan den levenden en werkenden God door den geestelijken stand (Open brief aan S. van Houten; Zwolle 1871); Objectieve grond of regt van bestaan der christelijke Kerk (naar aanleiding van A. Pierson's
Aan zijn laatste gemeente) (Zwolle 1865); De Christen tegenover de Kerk en den Bijbet (Zwolle 1867); en een voorrede vóór G.Th. Meyer's Marcili of het bedelaars-meisje op den Lethof, uit het Hoogduitsch door G. van der Werf Jz. (Veendam 1864).
Zie: Visscher en van Langeraad, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. I (1903) I, 647 v.; Kerkelijk Handboek (1911), Bijl., 178, (1912) Bijl., 158, (1914), 158, 171; Bibliotheca theol. et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), no. 2202-2204, 5075.
Knipscheer